ECLI:NL:RVS:2015:1473

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
201409665/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor op- en afstapvoorziening rondvaartboten in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Buurtvereniging Wetering Verbetering tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 6 november 2014 het beroep van de vereniging ongegrond verklaarde. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 25 september 2013 door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Centrum is verleend voor de bouw van een op- en afstapvoorziening voor rondvaartboten aan de Prinsengracht in Amsterdam. De vereniging betwist de rechtmatigheid van deze vergunning en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2014, waarin het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond verklaarde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 april 2015 behandeld. De vereniging voert verschillende argumenten aan, waaronder dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag niet correct was ingediend, dat de vergunning buiten de reikwijdte van de aanvraag is verleend, en dat de rechtbank de door de vereniging gestelde overlast niet heeft meegewogen. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning correct was en dat de gestelde overlast geen weigeringsgrond vormt. Ook wordt bevestigd dat het dagelijks bestuur rechtmatig heeft gehandeld door de vergunning te verlenen, en dat de rechtbank terecht is uitgegaan van de rechtmatigheid van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409665/1/A4.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Buurtvereniging Wetering Verbetering, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2014 in zaak nr. 14/2568 in het geding tussen:
Buurtvereniging Wetering Verbetering
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel
Amsterdam Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2013 heeft het dagelijks bestuur aan het stadsdeel Amsterdam Centrum krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een op- en afstapvoorziening voor rondvaartboten in de gracht ter hoogte van Prinsengracht 592 tot en met 606 te Amsterdam.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur het door Buurtvereniging Wetering Verbetering daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2014 heeft de rechtbank het door Buurtvereniging Wetering Verbetering daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Buurtvereniging Wetering Verbetering hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar Buurtvereniging Wetering Verbetering, vertegenwoordigd door A.M. van Vollenhoven en M.M. Romme, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Buurtvereniging Wetering Verbetering betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft nagelaten krachtens artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te besluiten de aanvraag niet te behandelen, omdat de aanvraag geen naam en adres van de aanvrager bevat.
1.1. Daargelaten dat artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb een bevoegdheid inhoudt om een aanvraag niet te behandelen en geen verplichting, mist het betoog feitelijke grondslag. Bij de aanvraag horen onder meer een toelichting op de aanvraag en een machtiging, waarin de naam en het adres van de aanvrager staan.
2. Buurtvereniging Wetering Verbetering betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag dient te worden aangemerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning in plaats van een bouwvergunning tweede fase, omdat in een eerder stadium reeds een bouwvergunning eerste fase is verleend.
2.1. Uit het aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning blijkt dat het stadsdeel Amsterdam Centrum een niet-gefaseerde omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo heeft aangevraagd. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een dergelijke omgevingsvergunning krachtens de Wabo wordt verleend, nadat reeds krachtens de Woningwet een bouwvergunning eerste fase voor dezelfde activiteit is verleend. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat een omgevingsvergunning voor bouwen op grond van de Wabo is aangevraagd.
Het betoog faalt.
3. Buurtvereniging Wetering Verbetering betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur met de verleende vergunning buiten de reikwijdte van de aanvraag is getreden. Volgens haar ziet de aanvraag op de realisatie van een op- en afstapvoorziening voor rondvaartboten ter hoogte van Prinsengracht 598, terwijl vergunning is verleend voor een op- en afstapvoorziening ter hoogte van Prinsengracht 592 tot en met 606.
3.1. Dit betoog faalt eveneens. Bij het aanvraagformulier is een tekening gevoegd waarop ingetekend staat op welke locatie de op- en afstapvoorziening precies gebouwd gaat worden. Deze voorziening is gelegen ter hoogte van Prinsengracht 592 tot en met 606. De vergunning is verleend overeenkomstig deze aanvraag.
4. Buurtvereniging Wetering Verbetering betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur bij zijn beoordeling van de aanvraag ten onrechte de door Buurtvereniging Wetering Verbetering gestelde overlast die verlening van de vergunning zou veroorzaken, buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens haar zal de op- en afstapvoorziening leiden tot hinderlijke en gevaarlijke situaties.
4.1. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo dient het dagelijks bestuur bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen te beoordelen of zich één van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden voordoet. De gestelde omstandigheid dat de aangevraagde op- en afstapvoorziening tot hinderlijke en gevaarlijke situaties zal leiden, is niet een zodanige weigeringsgrond. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het dagelijks bestuur de door Buurtvereniging Wetering Verbetering gestelde overlast terecht niet bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken.
Het betoog faalt.
5. Buurtvereniging Wetering Verbetering betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte is uitgegaan van de rechtmatigheid van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, terwijl dit bestemmingsplan op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen.
5.1. In deze zaak wordt beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur de omgevingsvergunning mocht verlenen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling van de omgevingsvergunning terecht is uitgegaan van de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Gronden tegen het bestemmingsplan hadden in de bestemmingsplanprocedure kunnen worden aangevoerd.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Zijpp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
262-811.