ECLI:NL:RVS:2015:1471

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
201409105/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Krabbendijke, 1e herziening en de woonbestemming op perceel van appellant

Op 6 mei 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Krabbendijke, en de raad van de gemeente Reimerswaal. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Krabbendijke, 1e herziening', dat op 23 september 2014 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat er geen woonbestemming is toegekend aan zijn perceel, waar hij een woning wil realiseren. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de appellant geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat hij inmiddels een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor een woning op een ander perceel. De Afdeling heeft de zaak op 20 maart 2015 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert en de raad werd vertegenwoordigd door M.J. Baas.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad onvoldoende ruimtelijke argumenten heeft aangedragen om de woonbestemming op het perceel van de appellant te weigeren. De appellant heeft betoogd dat de raad ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen in het plan, waardoor de agrarische bestemming niet kan worden gewijzigd in een woonbestemming. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het beroep van de appellant ongegrond is, omdat de raad niet over voldoende gegevens beschikte om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief van de appellant te beoordelen. De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van deze gegevens lag bij de appellant zelf.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 6 mei 2015, waarbij het beroep van de appellant ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409105/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Krabbendijke, gemeente Reimerswaal,
appellant,
en
de raad van de gemeente Reimerswaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Krabbendijke, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2015, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en de raad, vertegenwoordigd door M.J. Baas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
1.1. De raad betoogt dat [appellant] geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure omdat hij inmiddels op 30 december 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor het realiseren van een woning op zijn perceel aan de Oude Rijksweg, kadastraal bekend gemeente Krabbendijke, sectie C, nummer 4262 (hierna: het perceel). Daarmee constateert de raad dat [appellant] niet heeft gekozen voor een bestemmingsplan op aanvraag.
1.2. De Afdeling overweegt dat [appellant] opkomt tegen het niet toekennen van een woonbestemming aan zijn perceel. De Afdeling ziet geen aanleiding om het beroep van [appellant] vanwege het ontbreken van een belang bij de uitkomst van de procedure niet-ontvankelijk te verklaren.
2. [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte geen woonbestemming is toegekend aan het perceel dat de bouw van een woning mogelijk maakt dan wel een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen op grond waarvan de agrarische bestemming kan worden gewijzigd in een woonbestemming. In de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 25 oktober 2013, nos. 201307468/1/R2 en 201307468/2/R2 is zijn beroep gegrond verklaard en het besluit van de raad van 25 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Krabbendijke" voor zover dat zag op de vaststelling van het plandeel betreffende het perceel met de bestemming "Agrarisch" vernietigd, omdat de raad geen planologische bezwaren heeft tegen de door hem gewenste woonbestemming. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen ruimtelijke argumenten heeft aangedragen om in het plan geen woning toe te staan op het perceel. De voorzitter heeft in voormelde uitspraak overwogen dat de raad daarbij niet de voorwaarde kon stellen dat eerst een anterieure overeenkomst moet worden gesloten, zodat dit niet kan worden tegengeworpen.
3. De raad stelt dat het plan is opgesteld om enkele omissies te herstellen. Voorts is in het plan een particulier initiatief meegenomen dat - anders dan in het geval van [appellant] - betrekking heeft op de uitbreiding van een bestaande woonbestemming waarvoor voor het vaststellen van het plan een uitgewerkte en onderbouwde bouwaanvraag was ingediend op grond waarvan de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid kon beoordelen. De raad stelt dat hij in principe welwillend tegenover de plannen van [appellant] staat maar dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan door [appellant] dient te worden onderbouwd.
4. De Afdeling stelt vast dat in het plan geen woonbestemming is toegekend aan het perceel dan wel een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen die het mogelijk maakt dat de thans geldende agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemmig.
4.1. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Indien en voor zover een initiatief voldoende concreet en onderbouwd is en tijdig bekend is gemaakt bij het gemeentebestuur, vergt de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dat het gemeentebestuur beziet of hieraan medewerking kan worden verleend.
4.2. Op 14 januari 2014 heeft [appellant] overleg gevoerd met een gemeenteambtenaar omtrent zijn wens om te komen tot een woonbestemming op zijn perceel. Tijdens het gesprek is tevens aangegeven welke onderzoeken [appellant] moet aanleveren, die nodig zijn om de planologische procedure te kunnen starten. In een mailbericht van 16 januari 2014 gericht aan [appellant] is dit van de kant van de gemeente bevestigd en is aangegeven dat moet worden voldaan aan de eisen die zijn neergelegd in het Handboek Ruimtelijke Plannen 2013 en welke onderwerpen aan de orde dienen te komen. Op 14 april 2014 heeft [appellant] een conceptbestemmingsplan aangeleverd ten behoeve van de bouw van een woning op het perceel. Naar aanleiding hiervan is in een mailbericht van 1 mei 2014 aangegeven dat de te behandelen ruimtelijke ordening aspecten en sectorale toetsing onvoldoende zijn beschreven omdat de toetsing aan het gemeentelijke archeologisch beleid ontbreekt, de watertoets niet in het daarvoor bestemde format is opgesteld en er niet middels een verkennend bodemonderzoek wordt aangetoond dat er geen bodemonderzoek noodzakelijk is. Ook andere aspecten zijn aldus het mailbericht onvoldoende beschreven en uitgediept. Hierover heeft wederom overleg plaatsgevonden. Ten tijde van de vaststelling van het plan was hieraan niet tegemoet gekomen. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat alvorens tot beoordeling van de aanvraag kan worden gekomen niet een anterieure overeenkomst hoeft te worden gesloten.
4.3. Naar het oordeel van de Afdeling dient het op 14 april 2014 ingediende conceptbestemmingsplan te worden aangemerkt als een initiatief van [appellant] dat voldoende concreet en ook tijdig kenbaar gemaakt is bij het gemeentebestuur. De raad beschikte evenwel ten tijde van de vaststelling van het plan niet over voldoende gegevens om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het concrete initiatief te kunnen beoordelen. De verantwoordelijkheid voor de vergaring van deze gegevens lag in dit geval bij [appellant], aangezien het concrete initiatief op zijn verzoek in de planprocedure zou worden meegenomen en de raad de geldende bestemming nog steeds in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is van belang dat het gemeentebestuur op voorhand geen overwegende bezwaren had, in die zin dat het initiatief al reeds zou afstuiten op wettelijke of beleidsmatige belemmeringen. Voorts is van belang dat aan [appellant] middels het Handboek Ruimtelijke Plannen 2013 duidelijk is aangegeven welke gegevens nodig zijn voor de beoordeling van het initiatief, terwijl dit geen gegevens zijn waarover het gemeentebestuur zelf beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het betoog van [appellant] faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
224.