201407518/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Noordoostpolder,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2014, kenmerk 238356-4, heeft de raad het bestemmingsplan "Emmeloord, Emmelhage herziening 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2015, waar [appellant] en anderen, van wie [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Wierstra, A. Klijnstra en drs. N.M. van der Ende, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor de realisering van een woongebied op gronden in de meest recente uitbreidingswijk van de gemeente Emmeloord. Het plangebied maakt deel uit van een groter gebied dat thans onder de werking van het bestemmingsplan "Emmelhage 2004" en het bestemmingsplan "Emmelhage 2004, partiële herziening van de voorschriften" valt.
3. [appellant] en anderen hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft de gronden van de percelen [locaties 2] te Emmeloord, waaraan in het plan de bestemming "Woongebied" met de nadere aanduidingen "vrijstaand" en "plat dak" zijn toegekend.
[appellant] en anderen hebben hun beroep voor zover het betreft de gronden van de percelen [locatie 1] ter zitting ingetrokken.
4. [appellant] en anderen betogen dat het aan de percelen [locaties 2] in het plan toegekende bouwvlak ten opzichte van het vorige bestemmingsplan zodanig is vergroot dat de afstand tot de perceelsgrens van hun woningen is verkleind van 9 meter tot 3,5 meter. Zij merken in dit verband op dat door het bouwvlak te vergroten het plan meer bouwen en gebruiken mogelijk maakt als gevolg waarvan in meer situaties voor het bouwen van bouwwerken op de percelen niet langer een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist. Hiermee worden de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen ongewenst opgerekt. De vergroting van het bouwvlak en de mogelijkheid meer bouwwerken te bouwen gaan ten koste van hun privacy en de belevingswaarde van hun aan de percelen grenzende woningen en tuinen, aldus [appellant] en anderen.
Verder hebben [appellant] en anderen bezwaar tegen de bouwaanduiding "plat dak" die aan de percelen [locaties 2] is toegekend. Een uitvoering van de op deze percelen te realiseren woningen met een plat dak, waarbij de op grond van het Welstandsbeleidsplan Emmelhage (hierna: het welstandsbeleidsplan) verplichte overstekken van het dak komen te vervallen, past door de daarmee gepaard gaande moderne uitstraling niet bij het voor hun woonomgeving geldende criterium "Boswonen" en bij de uitstraling van de overige in de omgeving aanwezige woningen. [appellant] en anderen achten dit niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Verder betogen [appellant] en anderen dat de raad onvoldoende heeft gekeken naar een alternatieve invulling van de percelen [locaties 2], zoals de uitbreiding van water en/of groen of de verkoop van (een deel van) de percelen aan de huidige omwonenden.
5. De raad betoogt dat gelet op de verlaging van de maximum bouwhoogte van de in het plan op de percelen [locaties 2] toegestane woningen ten opzichte van de op grond van het vorige bestemmingsplan toegestane bouwhoogte en gelet op de mogelijkheden die het vorige bestemmingsplan bood voor bebouwing van de percelen in de vorm van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, de vergroting van het bouwvlak en de uitvoering van de woningen met een plat dak niet tot een verslechtering en zeker niet tot een aanmerkelijke verslechtering van de privacy en het woon- en leefklimaat van omwonenden zullen leiden. De raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat tussen de percelen [locaties 2] en de aangrenzende percelen van omwonenden een aarden wal aanwezig is. Verder betoogt de raad dat de uitvoering van de op de percelen [locaties 2] toegestane woningen met een plat dak past binnen de uitgangspunten van het criterium "Boswonen" in het welstandsbeleidsplan.
6. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - wal" tevens voor een wal, met daarbij behorende gebouwen en bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en paden.
Ingevolge lid 6.2.1, aanhef en onder d, h, i en j, voor zover hier van belang, geldt voor hoofdgebouwen dat ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" woonhuizen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd, dat ter plaatse van de aanduiding "maximumaantal wooneenheden" het aantal binnen het bouwvlak te bouwen wooneenheden niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen, dat ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte" de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven bouwhoogte en dat ter plaatse van de aanduiding "plat dak" geldt dat woongebouwen met een plat dak mogen worden gebouwd.
Ingevolge lid 6.2.2, aanhef en onder d, f en h, voor zover hier van belang, geldt voor een bijbehorend bouwwerk dat de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50% van het bij het hoofdgebouw behorend achtererfgebied, met een maximum van 100 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van binnen het bouwvlak gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meetelt bij de bepaling van deze gezamenlijke oppervlakte, dat de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3,5 m mag bedragen en dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw met platte afdekking niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van dat hoofdgebouw.
Ingevolge lid 6.3.1 is het verboden op de tot "specifieke vorm van groen - wal" bestemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
a. het afgraven/verwijderen van de aarden wallen;
b. het vellen of rooien van houtgewas.
In de verbeelding is ter plaatse van de gronden van de percelen [locaties 2] als maximum aantal woonheden een aantal van drie en is als maximum bouwhoogte 4 m aangegeven.
7. In het vorige bestemmingsplan "Emmelhage 2004", vastgesteld op 24 februari 2005, was aan de percelen [locaties 2] de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduidingen van wooncategorieën "W-A" en "W-B", voor de maximaal toegestane hoogte de aanduidingen "1" en "2" en de aanduidingen "aan-/uit-/bijgebouwen toegestaan" en "tuin" toegekend. De raad heeft een deel van de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan "Emmelhage 2004" aangepast in een partiële herziening.
Ingevolge artikel 4A, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen (W-A, W-B, W-C en W-D) met daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen, parkeerplaatsen, paden en erven.
Ingevolge artikel 4B, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, geldt voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen dat deze uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken worden gebouwd, de op de kaart per bebouwingsvlak aangegeven maximale (goot-)hoogte in acht wordt genomen en het maximum aantal bouwlagen ten hoogste één bedraagt indien de gronden zijn aangeduid met "1" en twee indien de gronden zijn aangeduid met "2".
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, e, g, h, i en j, voor zover hier van belang, geldt voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dat deze mogen worden opgericht binnen het bebouwingsvlak, alsmede daarbuiten voor zover de gronden zijn aangeduid met "aan-/uit-/bijgebouwen toegestaan", de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 70 m2 bedraagt, mits deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen erf (exclusief de oppervlakte van het woonhuis), de hoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw ten hoogste 80% van de hoogte van het hoofdgebouw bedraagt, de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 3 m bedraagt, de hoogte van vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 6 m bedraagt en de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw ten hoogste 3 m bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw.
Uit de plankaart blijkt dat op gronden met de aanduiding "W-A" vrijstaande woonhuizen en met de aanduiding "W-B" maximaal twee aaneen woonhuizen zijn toegestaan. Voor de op de gronden [locaties 2] toegestane vrijstaande woonhuizen geldt voor het maximum aantal bouwlagen ten hoogste één met een maximale goothoogte van 4 m en een maximale hoogte van 10 m. Voor de op deze gronden toegestane twee aaneen woonhuizen geldt voor het maximum aantal bouwlagen ten hoogste twee met een maximale goothoogte van 6,5 m en een maximale hoogte van 12 m.
8. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…) of
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met, voor zover hier van belang, een bestemmingsplan,
(…).
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge het tweede lid is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Ingevolge artikel 2 van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op de onder 1 tot en met 15 van deze bepaling opgesomde categorieën gevallen.
Ingevolge artikel 3 van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op de onder 1 tot en met 8 van deze bepaling opgesomde categorieën gevallen.
9. Het betoog van [appellant] en anderen heeft onder meer betrekking op de regeling voor vergunningvrij bouwen zoals opgenomen in artikel 2.3, gelezen in samenhang met de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor. Zij betogen in dit verband dat door in het plan het bouwvlak op de percelen [locaties 2] ten opzichte van het vorige bestemmingsplan te vergroten er ruimere mogelijkheden ontstaan voor vergunningvrij bouwen. In dat geval is volgens hen niet langer het tweede lid van artikel 2.3 van toepassing en gelden niet langer de voorwaarden van artikel 2 van bijlage II bij het Bor maar de voorwaarden van artikel 3 van bijlage II die aanzienlijk soepeler zijn.
9.1. De Afdeling overweegt hierover het volgende.
Nu ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor voor de in artikel 2 van bijlage II vermelde categorieën gevallen geldt dat, voor zover wordt voldaan aan de in die bepaling gestelde eisen, bouwwerken zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, en van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, kunnen zodanige bouwwerken niet worden getoetst aan het bestemmingsplan. Die bouwwerken zijn ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor vergunningvrij, ongeacht hetgeen in deze regels van het plan is bepaald.
Voor de in artikel 3 van bijlage II bij het Bor vermelde categorieën gevallen geldt dat, voor zover wordt voldaan aan de in die bepaling gestelde eisen, bouwwerken alleen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en niet van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Dit brengt mee dat zodanige bouwwerken wel dienen te worden getoetst aan het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regels. Daarbij is van belang dat het begrip "gebruiken" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo ook betrekking heeft op het bouwen van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011 in zaak nr. 201103159/1/H1). Dit heeft tot gevolg dat artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder d, van de planregels wel beperkingen stelt aan de mogelijkheid om vergunningvrij bouwwerken op te richten die voldoen aan de eisen van artikel 3 van bijlage II bij het Bor. [appellant] en anderen hebben in hun beroep overigens niet betoogd dat de raad de regeling in artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder d, van de planregels niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft mogen achten.
Gelet op het vorenstaande heeft anders dan [appellant] en anderen menen niet de in het plan voor de percelen [locaties 2] voorziene vergroting van het bouwvlak tot gevolg dat niet langer de voorwaarden gelden van artikel 2 van bijlage II bij het Bor maar de voorwaarden van artikel 3 van bijlage II, maar volgt dit reeds uit het bepaalde in het Bor.
Het betoog faalt.
10. Ten aanzien van de vrees van [appellant] en anderen voor de aantasting van hun privacy en het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen overweegt de Afdeling het volgende.
10.1. Uit de stukken blijkt dat met het plan voor de percelen [locaties 2] is beoogd te voorzien in de mogelijkheid voor het realiseren van een ander type woningen dan in het vorige bestemmingsplan voor deze gronden het geval was. Het vorige bestemmingsplan voorzag in de mogelijkheid van de bouw van twee vrijstaande woningen en twee aaneen gebouwde woningen, waarvan een deel met twee bouwlagen, en een maximale bouwhoogte van 10 respectievelijk 12 meter, terwijl het thans voorliggende plan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van drie vrijstaande woningen met één bouwlaag met een maximale bouwhoogte van 4 meter. De in het plan voorziene vergroting van het bouwvlak ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is volgens de raad noodzakelijk om de bouw van de op de percelen gewenste drie woningen, waarvan het hoofdgebouw tezamen met de carport architectonisch als één vorm wordt beschouwd, te kunnen realiseren.
10.2. Niet in geschil is dat de percelen [locaties 2] zijn gelegen in het deel van het woongebied Emmelhage dat in het welstandsbeleidsplan van 4 april 2013, dat ten behoeve van het thans voorliggende plan is opgesteld, is aangeduid als "Boswonen". In het welstandsbeleidsplan zijn criteria opgesteld aan de hand waarvan de in het plan toegestane bebouwing wordt beoordeeld. Verder is hiermee beoogd een samenhangend, collectief ruimtelijk beeld te bereiken. In het welstandsbeleidsplan zijn als uitgangspunten voor het criterium "Boswonen" geformuleerd dat de woningen een tijdloze uitstraling hebben, zonder historiserend te zijn, en voorzien zijn van kappen, erkers en overstekken, maar dat variatie in vormgeving en bebouwingstypen gewenst is. De woningen hebben in hun situering geen verplichte rooilijn en een willekeurige plaatsing is zeer gewenst. De locatie van de woningen binnen het plan maken het vormen van een eenheid/het hebben van samenhang niet noodzakelijk, onderlinge afstemming is daarnaast altijd wenselijk. Binnen een serie worden variatie en individuele uitstraling toegestaan en gestimuleerd. Bijgebouwen moeten ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, ze moeten onderdeel zijn van de architectuur van het hoofdgebouw, aldus het welstandsbeleidsplan. Verder zijn in het welstandsbeleidsplan als randvoorwaarden voor de bouwmassa van de op de percelen [locaties 2] toegestane woningen gesteld dat deze met één tot twee bouwlagen met een plat dak dienen te worden uitgevoerd.
Voor zover de in het welstandsbeleidsplan opgenomen uitgangspunten betrekking hebben op de stedenbouwkundige aspecten, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad deze uitgangspunten, voor zover relevant, niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.
In aanmerking genomen hetgeen de raad in het welstandsbeleidsplan als uitgangspunten voor het deel van woongebied Emmelhage waartoe de percelen [locaties 2] behoren heeft geformuleerd, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen betogen geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan aan de gronden op de percelen [locaties 2] toegekende omvang van het bouwvlak samen met het aantal op de percelen toegestane vrijstaande woningen van drie en de maximum toegestane bouwhoogte van 4 meter met het toestaan van de uitvoering van de woningen met een plat dak niet in overeenstemming met deze uitgangspunten heeft kunnen achten.
10.3. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat tegenover een verkleining van de afstand tussen het aan de percelen [locaties 2] toegekende bouwvlak en de perceelsgrens van de aangrenzende woningen als gevolg van een vergroting van het bouwvlak en daarmee - al dan niet op grond van de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen - een mogelijke vergroting van de bouwmogelijkheden aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan een verlaging staat van de maximum toegestane bouwhoogte van de op de gronden voorziene woningen van 12 meter in het vorige bestemmingsplan tot 4 meter in het thans voorliggende plan. Ook het aantal op de gronden toegestane woningen is verlaagd van vier in het vorige bestemmingsplan naar drie in het thans voorliggende plan. Verder was het onder het vorige bestemmingsplan reeds toegestaan in de strook grond tussen het bouwvlak en de perceelsgrens aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen te realiseren, waarbij hogere bouwhoogten waren toegestaan dan in het thans voorliggende plan is voorzien. Daarnaast is tussen de perceelsgrens van de percelen [locaties 2] en de perceelsgrens van de aangrenzende percelen van omwonenden een aarden wal aanwezig, die in het plan met een aanduiding "specifieke vorm van groen - wal" in de verbeelding is opgenomen en is hiervoor in een regeling voorzien.
Deze omstandigheden in aanmerking genomen, is de Afdeling niet gebleken dat met de in het plan voor de gronden van de percelen [locaties 2] opgenomen bouwmogelijkheden sprake is van een zodanige onevenredige benadeling van [appellant] en anderen dat de raad aan een dergelijke regeling geen groter gewicht mocht toekennen dan aan de belangen van [appellant] en anderen bij een door hen gewenste andere invulling van de gronden.
Op grond van het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de in het plan op de gronden van de percelen [locaties 2] voorziene bouwmogelijkheden geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de privacy en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen.
De betogen falen.
11. Wat de door [appellant] en anderen beoogde alternatieve invulling van de percelen [locaties 2] betreft overweegt de Afdeling het volgende.
De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Zoals hiervoor is vastgesteld blijft de aan de percelen [locaties 2] toegekende bestemming "Woongebied" wat het gebruik van de gronden voor wonen betreft gelijk aan de in het vorige bestemmingsplan aan de percelen reeds toegekende bestemming "Woondoeleinden". Binnen het plangebied zijn diverse woningen gerealiseerd, waaronder de woningen van appellanten aan de Franklinhage. De percelen [locaties 2] zijn na de vaststelling van het vorige bestemmingsplan in 2004 onbebouwd gebleven. De raad heeft in het thans aan de orde zijnde plan de voor de percelen geldende bouwregels aangepast vanwege wijzigingen in de inzichten met betrekking tot woningbouw en in verband met de krimpende woningmarkt. Deze aanpassing biedt de mogelijkheid om andere typen woningen op de percelen te realiseren, waarmee de raad beoogt de verkoopbaarheid van de percelen te vergroten. Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft de raad hierbij rekening gehouden met de uitgangspunten van het welstandsbeleidsplan en de belangen van omwonenden. Ter zitting heeft de raad onweersproken verklaard dat hij de ligging van de percelen [locaties 2] ten opzichte van de overige percelen binnen het woongebied van dit deel van het woongebied Emmelhage meer geschikt acht voor de met het plan beoogde uitvoering van de voorziene woningen dan andere in het woongebied nog onbebouwde percelen, waar een dergelijke uitstraling van de woningen ten opzichte van de daar reeds aanwezige bebouwing minder passend is. Dat de percelen [locaties 2] met de daarop in het plan voorziene bebouwing een afzonderlijke en eigen uitstraling krijgen ten opzichte van de in de omgeving reeds aanwezige bebouwing acht de raad niet onwenselijk.
Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de vaststelling van het plan alle daarbij betrokken belangen op een voldoende wijze afgewogen en op grond daarvan in redelijkheid de bestemming "Woongebied" en de daarbij opgenomen aanduidingen en regels aan de percelen [locaties 2] kunnen toekennen en bestond er voor de raad geen aanleiding in een andere planregeling voor de gronden te voorzien.
Het betoog faalt.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
159.