ECLI:NL:RVS:2015:1451

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
201407194/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2014, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 21 september 2012 herzag het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 naar nihil. De Belastingdienst/Toeslagen had in een eerder besluit van 18 maart 2014 het bezwaar van [appellante] tegen deze herziening opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij over 2009 kosten voor kinderopvang had betaald, wat leidde tot de ongegrondverklaring van haar beroep.

Tijdens de zitting op 17 april 2015 heeft [appellante], bijgestaan door een gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Zij stelde dat zij wel degelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt en overhandigde een verklaring van het gastouderbureau Bebegim, waaruit bleek dat zij in totaal € 4.684,80 aan kosten had gemaakt. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt kon stellen dat [appellante] geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag over 2009.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de klachten van [appellante] over de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen niet in deze procedure aan de orde konden komen, aangezien de Algemene wet bestuursrecht alleen beroep openstelt tegen besluiten en niet tegen feitelijk handelen. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak was dat het hoger beroep ongegrond was en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201407194/1/A2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2014 in zaak nr. 14/1304 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 herzien naar nihil.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 21 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2015, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van draagkracht en de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 18 maart 2014 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond over 2009 kosten voor kinderopvang te hebben betaald.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij heeft aangetoond over 2009 kosten voor kinderopvang te hebben betaald.
3.1. Op de jaaropgave van gastouderbureau Bebegim is vermeld dat [appellante] over 2009 een bedrag van € 4.684,80 aan kosten voor gastouderopvang heeft gehad, waarvan een bedrag van € 842,51 aan het gastouderbureau diende te worden betaald. Bij besluit van 6 mei 2009 is het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 vastgesteld op € 3.932,00. Ten bewijze dat zij kosten heeft gemaakt heeft [appellante] in bezwaar een door haar en de gastouder ondertekende verklaring overgelegd, waarin zij stelt over het jaar 2009 een totaalbedrag van € 4.047,36 contant te hebben betaald aan de gastouder. Daarnaast stelt [appellante] in totaal een bedrag van € 3.859,42 aan algemene kosten voor de opvoeding van de kinderen, waaronder kleding, eten en drinken en speelgoed, aan de gastouder te hebben betaald. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraken van 18 juli 2012 in zaak nr. 201110532/1/A2 en 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2; www.raadvanstate.nl), dienen dergelijke verklaringen te worden gestaafd met aanvullende bewijsstukken, zoals bankafschriften waaruit de overschrijving blijkt of, bij contante betaling, bewijzen van geldopnames in combinatie met kwitanties. De stelling van [appellante] dat zij deze stukken eerder bij herhaling aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezonden, kan haar niet baten, nu zij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij dat heeft gedaan en niet valt in te zien waarom zij deze stukken niet ook in beroep heeft kunnen overleggen. Nu de kwitanties en bankafschriften van geldopnames ontbreken, kan aan de genoemde verklaringen niet de waarde worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien. Met de overgelegde stukken heeft [appellante] niet aangetoond over 2009 kosten voor kinderopvang te hebben betaald. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2009.
Het betoog faalt.
4. De klachten van [appellante] over een structureel onbehoorlijke handelwijze van een ambtenaar van de Belastingdienst/Toeslagen, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen, omdat de Algemene wet bestuursrecht alleen beroep openstelt tegen besluiten en niet ook tegen feitelijk handelen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
362-809.