ECLI:NL:RVS:2015:1448

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
201407190/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal ongegrond heeft verklaard. Het college had op 1 maart 2013 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] wegens overtreding van artikel 2 van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Dit besluit vereiste dat [appellant] zijn varkens uiterlijk 15 april 2013 in een huisvestingssysteem huisvestte dat voldeed aan de maximale emissiewaarde. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond en ging over tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 5.000,00. De rechtbank bevestigde de besluiten van het college, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 april 2015. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat [appellant] zijn varkens hield in een traditioneel huisvestingssysteem dat niet voldeed aan de emissiewaarden. De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college noopten om van handhavend optreden af te zien. De rechtbank had terecht, zij het op andere gronden, hetzelfde oordeel geveld. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201407190/1/A4.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wouwse Plantage, gemeente Roosendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juli 2014 in zaken nrs. 13/4686, 13/4729 en 14/1411 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2013 heeft het college aan [appellant] onder meer een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting).
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college onder meer besloten tot invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsom van € 5.000,00.
Bij uitspraak van 15 juli 2014 heeft de rechtbank onder meer het door [appellant] tegen die besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 december 2014 heeft het college het bij besluit van 31 maart 2014 verleende uitstel van betaling ingetrokken.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.H. Damen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Wouters en mr. Y. Bons, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 1 maart 2013 heeft het college [appellant] onder meer gelast zijn varkens ter naleving van artikel 2 van het Besluit huisvesting uiterlijk 15 april 2013 te huisvesten in een huisvestingssysteem dat voldoet aan de maximale emissiewaarde uit bijlage 1 van het Besluit huisvesting, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 ineens.
2. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Besluit huisvesting wordt voor de toepassing van dit besluit onder een bestaand huisvestingssysteem verstaan:
a. een huisvestingssysteem dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in de veehouderij aanwezig was;
b. een huisvestingssysteem dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog niet in de veehouderij aanwezig was, maar waarvoor op dat tijdstip wel een vergunning of, indien geen vergunning vereist was, een bouwvergunning was verleend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, worden, indien in een veehouderij dieren worden gehuisvest van een diercategorie waarvoor in bijlage 1 een maximale emissiewaarde is aangegeven, voor die dieren geen huisvestingssystemen toegepast met een emissiefactor die hoger is dan deze maximale emissiewaarde dan wel de emissiewaarde die het bevoegd gezag heeft vastgesteld op grond van artikel 2a, eerste lid.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is onverminderd artikel 3 voor de in bijlage 2 vermelde diercategorieën artikel 2, eerste lid, ten aanzien van een bestaand huisvestingssysteem niet van toepassing tot 1 januari 2010, tenzij in die bijlage anders is aangegeven, dan wel tot het tijdstip dat het bevoegd gezag heeft vastgesteld op grond van artikel 2a, tweede lid.
Ingevolge het tweede lid geldt, zolang van een diercategorie niet meer dieren worden gehouden dan het aantal dat in bijlage 2 voor die diercategorie is aangegeven, in afwijking van het eerste lid voor die diercategorie als datum 1 januari 2013.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. Vaststaat dat [appellant] ten tijde van belang zijn varkens hield in een traditioneel huisvestingssysteem. Een dergelijk systeem voldoet niet aan de maximale emissiewaarden uit het Besluit huisvesting, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
Tussen partijen is in geschil de vraag of het college in het door hem gehanteerde gedoogbeleid een bijzondere omstandigheid had moeten zien om ten aanzien van de veehouderij van [appellant] van handhavend optreden af te zien. Dit gedoogbeleid is neergelegd in onderscheidenlijk het Actieplan Ammoniak Veehouderij van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: Infrastructuur en Milieu), het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: Economische Zaken), de provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (bijlage bij Kamerstukken II 2009-2010, 30 654, nr. 76), het Beleidsdocument stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij (bijlage bij Kamerstukken II 2011-2012, 33 037, nr. 20) en de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 6 december 2012 (Kamerstukken II 2011-2012, 33 037, nr. 39).
Het gedoogbeleid geeft veehouderijen met bestaande huisvestingssystemen, welke bedrijven binnen een bepaalde termijn zullen stoppen met het houden van dieren, de mogelijkheid om na de termijnen genoemd in artikel 4, eerste en tweede lid, van het Besluit huisvesting hun bedrijf onder voorwaarden nog enkele jaren voort te zetten zonder dat aan het Besluit huisvesting hoeft te worden voldaan.
4.1. Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen, dient eerst te worden beoordeeld of [appellant] zijn varkens ten tijde van belang huisvestte in een bestaand huisvestingssysteem als bedoeld in artikel 4, gelezen in samenhang met artikel 1, tweede lid, van het Besluit huisvesting.
Het Besluit huisvesting is op 1 april 2008 in werking getreden. Het bezoekverslag van 22 juni 2012 van toezichthouders van de Regionale Milieudienst West-Brabant vermeldt dat de inrichting is gewijzigd ten opzichte van de verleende vergunningen van 1973 en 1974, dat de mestvarkensstal is omgebouwd voor de stalling van auto's (oldtimers), dat bij de bestaande mestvarkensstal een deel is aangebouwd en dat de zeugen en biggen op een andere locatie dan vergund stonden. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat de aanbouw bij de mestvarkensstal niet was vergund en dat de varkens ten tijde van het primaire besluit en het besluit op bezwaar in die aanbouw werden gehouden. In het bezoekverslag van 18 mei 2010 van toezichthouders van de Regionale Milieudienst West-Brabant wordt geen melding van de aanbouw aan de mestvarkensstal gemaakt. De Afdeling leidt hieruit af dat de aanbouw in 2010 en derhalve ook op 1 april 2008 nog niet bestond. Ook anderszins is niet gebleken dat de aanbouw op 1 april 2008 reeds bestond. Nu de aanbouw ten tijde van het in werking treden van het Besluit huisvesting noch was vergund noch opgericht, kan niet worden gesproken van een bestaand huisvestingssysteem als bedoeld in het Besluit huisvesting. Derhalve was artikel 4 van het Besluit huisvesting niet op de inrichting van [appellant] van toepassing. Reeds hierom heeft het college in het door hem gehanteerde gedoogbeleid terecht geen bijzondere omstandigheid gezien op grond waarvan het van handhavend optreden had moeten afzien. De rechtbank is terecht, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
Invorderingsbesluit
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet tot invordering mocht overgaan. Hij betoogt in dit verband dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden, zodat de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd en er geen dwangsommen zijn verbeurd.
5.1. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, heeft het college de last onder dwangsom terecht opgelegd. Niet in geschil is dat [appellant] binnen de begunstigingstermijn niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan, zodat de dwangsom van € 5.000,00 door hem is verbeurd. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat het college kon overgaan tot invordering van de desbetreffende dwangsom.
Het betoog faalt.
Besluit intrekking uitstel van betaling
6. Ingevolge artikel 4:125, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het hoger beroep tegen de beschikking waarbij de verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld, mede betrekking op een bijkomende beschikking van hetzelfde bestuursorgaan omtrent uitstel van betaling, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
7. Nu [appellant] geen gronden heeft gericht tegen het besluit van 5 december 2014 en hij bij brief van 10 maart 2015 heeft laten weten geen bezwaar te maken tegen dit besluit, is geen beroep van rechtswege tegen het besluit van 5 december 2014 ontstaan.
Slotoverwegingen
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
628.