201407543/1/A1.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 juli 2014 in zaak nr. 13/3215 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2013 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsommen ter hoogte van in totaal € 15.000,00.
Bij besluit van 11 september 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J.P. Lemmen, advocaat te Heerlen, en
H. Ibnolfaqir, tolk en het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, vertegenwoordigd door mr. M. Bartels-Grootjans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Tijdens een inspectie van het pand op het perceel [locatie] te Heerlen (hierna: het perceel) is geconstateerd dat het pand dat [appellant] gebruikt voor kamerverhuur niet voldoet aan de daaraan ingevolge het Bouwbesluit 2012 te stellen eisen. Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft het college [appellant] gelast onder oplegging van een last onder dwangsom van € 2.500,00 per week tot een maximum van € 15.000,00 om binnen vier weken alsnog zorg te dragen voor de opheffing van de aan zijn pand op het perceel geconstateerde strijdigheden met het Bouwbesluit 2012. In het besluit van 28 augustus 2012 staat dat [appellant] de geconstateerde strijdigheden op twee manieren kan opheffen. Allereerst kan [appellant] middels het opheffen van de in de brandweerrapportage opgenomen geconstateerde strijdigheden voldoen aan de last. Deze geconstateerde strijdigheden worden genoemd in het besluit van 28 augustus 2012 en daarbij wordt tevens te kennen gegeven op welke wijze [appellant] de genoemde overtredingen ongedaan kan maken. Zo is in dit besluit, onder andere, vermeld dat [appellant] de overtreding van de artikelen 1.16 en 6.21 van het Bouwbesluit 2012 kan opheffen door de aanwezige noodverlichting en vluchtrouteaanduidingen adequaat te onderhouden en te controleren en door aan te tonen dat de rookmelders overeenkomstig artikel 6.21, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 zijn aangebracht. Daarnaast staat in het besluit dat [appellant] kan overgaan tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van het pand voor kamergewijze verhuur. Het besluit 28 augustus 2012 is onherroepelijk geworden, nu [appellant] daartegen geen rechtsmiddelen heeft ingesteld.
2. Op 8 oktober 2012 heeft een inspecteur van de Brandweer Zuid-Limburg in opdracht van het college een hercontrole uitgevoerd waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 12 oktober 2012. De inspecteur concludeert in dit rapport dat de geconstateerde strijdigheden nog aanwezig zijn. Vervolgens heeft de inspecteur nogmaals een controle uitgevoerd in het pand op het perceel op 12 december 2012 waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 19 december 2012. Volgens dit rapport zijn niet alle strijdigheden met het Bouwbesluit 2012 opgeheven. Zo is niet aangetoond dat de aanwezige noodverlichting adequaat is onderhouden, is niet aangetoond dat alle wooneenheden in een afzonderlijk subbrandcompartiment liggen met de daarbij behorende weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten en dienen er een of meer rookmelders te zijn geplaatst. Daarnaast waren volgens dit rapport de voorwerpen en/of stoffen die de vluchtmogelijkheden kunnen belemmeren niet verwijderd en is het verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamergewijze verhuur. Bij besluit van 15 maart 2013 heeft het college naar aanleiding van de rapporten van de brandweer van 12 oktober 2012 en 19 december 2012 besloten over te gaan tot invordering van een bedrag van € 15.000,00 aan verbeurde dwangsommen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij tijdig heeft voldaan aan de last en het college derhalve ten onrechte bij besluit van 15 maart 2013 is overgegaan tot invordering. Hij voert hiertoe aan dat hij heeft voldaan aan de last en dat het voor hem onvoldoende duidelijk was dat hij niet zou hebben voldaan aan de opgelegde last.
3.1. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [appellant] tijdig aan de last heeft voldaan. Vast staat dat het gebruik van het pand voor kamergewijze verhuur niet is gestaakt. Voorts heeft het college een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden aan het besluit van 15 maart 2013 ten grondslag gelegd op grond waarvan het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] een bedrag van € 15.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd. Hierbij is van belang dat uit het door de inspecteur opgestelde rapport van 19 december 2012, dat het college aan zijn besluit van 15 maart 2013 ten grondslag heeft gelegd, onder meer, blijkt dat van de aanwezige noodverlichting en vluchtrouteaanduiding niet is aangetoond dat deze adequaat zijn onderhouden als bedoeld in artikel 1.16 van het Bouwbesluit 2012 en dat de wooneenheden niet zijn voorzien van rookmelders die voldoen aan artikel 6.21 van het Bouwbesluit 2012. Gelet hierop is niet voldaan aan de last, nu in het besluit van 28 augustus 2012, onder meer, is gelast de geconstateerde strijdigheden met de artikelen 1.16 en 6.21 van het Bouwbesluit 2012 op te heffen. Verder is hierbij van belang dat in het besluit van 28 augustus 2012 te kennen is gegeven op welke wijze [appellant] voormelde overtredingen kan opheffen. Daarnaast diende [appellant] een melding in te dienen als bedoeld in artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 en is niet in geschil dat hij dit ten tijde van belang niet had gedaan. Dat het college, na indiening van een gebruiksmelding, heeft gevraagd om nadere gegevens bij de door [appellant] gedane melding en dat [appellant] meende te voldoen aan de opgelegde last, zoals hij ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, laat onverlet dat niet tijdig is voldaan aan de bij besluit van 28 augustus 2012 opgelegde last, nu op 19 december 2012 geen gebruiksmelding was ingediend bij het college. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet is gebleken dat [appellant] tijdig heeft voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat de in het besluit van 28 augustus 2012 opgenomen begunstigingstermijn te kort is, richt dit betoog zich tegen de bij besluit van 28 augustus 2012 opgelegde last onder dwangsom. Vaststaat dat [appellant] tegen dit besluit niet is opgekomen, zodat hij deze grond niet meer met succes kan inbrengen tegen de invorderingsbeschikking.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
700.