201406820/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2014, kenmerk 14-49, heeft de raad het bestemmingsplan "Thorbeckelaan Zuid I" (hierna: de partiële herziening) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.J. Scholten, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door drs. V.M. Bouma en drs. T. Wagteveld, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De partiële herziening
3. De partiële herziening is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 in zaak nr. 201301171/1/R2, waarbij het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Thorbeckelaan Zuid", dat was vastgesteld op 18 december 2012 (hierna: het vorige plan), is vernietigd voor zover daarin geen beperking was opgenomen voor het gebruik van de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal". Met de partiële herziening heeft de raad het vorige plan aangevuld met gebruiksregels die het aantal bezoekers van de op de gronden voorziene evenementen en activiteiten reguleren. De partiële herziening is voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb.
Ontvankelijkheid
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, voor zover zij betoogt dat de gebruiksregels onvoldoende helder zijn en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zijn vastgesteld. De raad wijst erop dat [appellante] deze beroepsgrond niet in haar zienswijze heeft vervat en eerst in beroep naar voren heeft gebracht.
3.2. Uit artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, vloeit voort dat door een belanghebbende geen beroep kan worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten tegen die onderdelen geen zienswijze naar voren te hebben gebracht.
3.3. De door [appellante] naar voren gebrachte zienswijze is gericht tegen de in het ontwerpplan vervatte gebruiksregels. Het beroep heeft geen betrekking op besluitonderdelen die niet in de zienswijze zijn bestreden, maar bevat slechts nieuwe gronden en argumenten tegen al in de zienswijze bestreden onderdelen van het besluit. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden en argumenten worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en die niet met zoveel woorden in de uniforme voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellante] wat betreft de hiervoor in rechtsoverweging 3.1 bedoelde beroepsgrond niet-ontvankelijk is.
Intrekking beroepsgronden
4. [appellante] heeft ter zitting haar beroep ingetrokken voor zover dit ziet op de onduidelijkheid van het in artikel 3.5 van de planregels genoemde begrip "dome" en de onduidelijkheid van de betekenis van de stippellijn die in de verbeelding aan de noordoostzijde van het bouwvlak op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is aangebracht.
De planregeling
5. [appellante] betoogt dat niet duidelijk is waarom in het plan aan gronden de bestemming "Cultuur en ontspanning" met de daarbij behorende ruime begripsbepaling is toegekend, omdat uit artikel 3.1, onder a, van de planregels en de verbeelding vervolgens blijkt dat deze bestemming, door de toekenning aan het gehele bestemmingsvlak van de aanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal", met eveneens een ruime begripsbepaling, en "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - dome" en "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum", de bestemming "Cultuur en ontspanning" nergens als afzonderlijke bestemming op de gronden van het plangebied rust.
In dit verband is het volgens [appellante] onduidelijk waarom met het in de verbeelding opnemen van de aanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" en "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum", "parkeerterrein" en "specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwing" ter plaatse van deze gronden uitsluitend deze functies worden toegestaan en met het in de verbeelding opnemen van de aanduidingen "horeca" en "religie" deze functies naast de algemene bestemming "Cultuur en ontspanning" zijn toegestaan.
[appellante] betoogt dat artikel 3.5 van de planregels onduidelijk is en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld. [appellante] voert hiertoe aan dat begripsbepalingen ontbreken voor de in artikel 3.5 genoemde begrippen ballonvaartcentrum, religie, activiteit, evenement, terrein en voorziening.
Verder voert [appellante] aan dat de regeling onvoldoende duidelijkheid verschaft over het aantal bezoekers dat binnen de verschillende functies, waaraan de aanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" en "religie" zijn toegekend, aanwezig mag zijn.
[appellante] stelt dat doordat het begrip evenementenhal in de definitiebepaling is omschreven als een gebouw, het onduidelijk is wat buiten de bouwvlakken is toegestaan op de gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is toegekend.
5.1. De raad heeft toegelicht dat de bestemming "Cultuur en ontspanning" aan een deel van de gronden is toegekend in navolging van de wettelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP 2012) en dat met de nadere aanduidingen de voor dit plangebied te ruime bestemming "Cultuur en ontspanning" nader is ingekaderd tot het gebruik van de gronden voor evenementen en activiteiten. Het gebruik van de gronden ten behoeve van horeca en religie is ondergeschikt aan het hoofdgebruik dat van de gronden ten behoeve van evenementen is toegestaan. De raad stelt ook dat het gebruik van de gronden en de plaats waar de verschillende activiteiten binnen het plangebied zijn toegestaan door middel van nadere aanduidingen duidelijk in de verbeelding zijn aangegeven en in de planregels nader zijn gereguleerd.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat begrippen in de planregels die voldoende duidelijk zijn, niet in een begripsbepaling hoeven te worden omschreven.
5.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.29, van de planregels wordt onder Cultuur en ontspanning verstaan voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten/theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino’s en zalencentra.
Ingevolge lid 1.34 wordt onder evenementenhal verstaan een gebouw dat dient voor het organiseren van één of meerdaagse evenementen en activiteiten waaronder ook verstaan beurzen, markten, manifestaties, themadagen, bedrijfsmanifestaties, ateliers, bioscopen, bowlingbanen, speeltuinen, creativiteitscentra, dansscholen, (muziek)theaters en daarmee gelijk te stellen activiteiten.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor:
a. cultuur en ontspanning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" en "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum", want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende voorziening toegestaan;
b. ter plaatse van de aanduiding "horeca" ook voor horeca (met uitzondering van avondhorecabedrijven), waarbij de maximum oppervlakte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m²)" op de verbeelding is weergegeven;
c. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" alleen voor parkeerterrein;
d. ter plaatse van de aanduiding "bijzonder bebouwing" alleen voor bijzondere bebouwing in de vorm van een reclameobject
met daaraan ondergeschikt:
e. ter plaatse van de aanduiding "religie" ook voor religie;
f. wegen en paden;
g. groenvoorzieningen;
h. parkeervoorzieningen;
i. horecavoorzieningen en detailhandel
met de daarbij behorende:
j. gebouwen;
k. tuinen, erven en terreinen;
l. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Ingevolge lid 3.2.1, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
[…]
c. de gronden buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 1% worden bebouwd […].
Ingevolge lid 3.5 gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" mag het aantal evenementenhal exploiterende bedrijven niet meer dan één bedragen;
2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - dome" mag het geluidsniveau, gemeten aan de binnenzijde van de gevel van de dome niet meer bedragen dan 83 dB(A) in de dagperiode, 78 dB(A) in de avondperiode en 73 dB(A) in de nachtperiode indien er geen ander gebruik plaats vindt binnen de inrichting. Bij gelijktijdig gebruik van meerdere hallen binnen de inrichting mag het geluidsniveau niet meer bedragen dan 65 dB(A) in de nachtperiode gemeten aan de binnenzijde van de dome;
[…]
7. ter plaatse van de aanduiding "religie" mogen er, met een minimale tussentijd van twee uur, maximaal twee bijeenkomsten per dag met een maximum aantal van 2.000 bezoekers per bijeenkomst plaatsvinden;
8. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" mogen er dagelijks één of meerdere activiteiten plaatsvinden als bedoeld in artikel 1.34 met een maximum aantal van 2.000 bezoekers per dag plaatsvinden;
9. de bijeenkomsten ten behoeve van religie mogen slechts gelijktijdig plaatsvinden met één of meerdere kleinere activiteiten (als bedoeld in artikel 1.34 met een maximum aantal van 2.000 bezoekers per dag), indien gelijktijdig niet meer dan 2.000 bezoekers op het terrein aanwezig zijn;
10. in uitzondering op het hiervoor gestelde onder 3.5, lid 8, zijn meer dan 2.000 bezoekers per dag mogelijk indien de meerdere activiteiten in tijd gescheiden zijn, met een minimale tussentijd van twee uur, waardoor er gelijktijdig nooit meer dan 2.000 bezoekers op het terrein aanwezig zijn;
11. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" mag er naast het gestelde onder 3.5, lid 8, 20 keer per jaar een groter evenement met een maximum van 6.000 bezoekers plaatsvinden;
12. de genoemde grotere evenementen onder 3.5, lid 11, en de kleinere bijeenkomsten als bedoeld in 3.5, lid 8, mogen niet gelijktijdig plaatsvinden;
13. het totaal aantal bezoekers op het terrein met de bestemming "Cultuur en ontspanning" waarin het aanduidingsvlak "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is gelegen mag niet meer bedragen dan 500.000 per jaar.
5.3. Het plan voorziet op de gronden van het plangebied in de mogelijkheid een evenemententerrein te realiseren waar evenementen en activiteiten zijn toegestaan. Hiertoe zijn aan de gronden onder meer de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal", "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - dome", "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum", "horeca", "parkeerterrein" en "religie" toegekend.
5.4. Ter zitting heeft de raad desgevraagd een toelichting gegeven op de wijze van regulering van het gebruik van de gronden van het plangebied waaraan de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is toegekend, en het aantal toegestane bezoekers van de op de gronden voorziene evenementen en activiteiten. Volgens de raad mogen deze gronden worden gebruikt voor één of meerdaagse evenementen en activiteiten, zowel binnen als buiten het bouwvlak, waarbij nooit meer dan 2.000 bezoekers gelijktijdig op het terrein met deze aanduiding aanwezig mogen zijn. Meer dan 2.000 bezoekers per dag zijn mogelijk indien de meerdere evenementen en activiteiten in tijd gescheiden zijn, met een minimale tussentijd van twee uur, waardoor er gelijktijdig nooit meer dan 2.000 bezoekers op het terrein aanwezig zijn. Als uitzondering hierop is voorzien in de mogelijkheid om 20 keer per jaar een groter evenement met een maximum van 6.000 bezoekers op het terrein toe te staan. Deze grotere evenementen mogen niet gelijktijdig plaatsvinden met de evenementen en activiteiten met een maximum aantal bezoekers van 2.000 per bijeenkomst. Ter plaatse van de aanduiding "religie" mogen er, met een minimale tussentijd van twee uur, maximaal twee bijeenkomsten per dag met een maximum aantal van 2.000 bezoekers per bijeenkomst plaatsvinden. Deze bijeenkomsten mogen slechts gelijktijdig met één of meerdere kleinere activiteiten plaatsvinden, indien gelijktijdig niet meer dan 2.000 bezoekers op het terrein aanwezig zijn. Het aantal toegestane evenementen en activiteiten waarbij een maximum aantal bezoekers van 2.000 per bijeenkomst geldt, is - met uitzondering van de bijeenkomsten voor religie - niet per dag of per week gelimiteerd. Het totaal aantal bezoekers op de gronden van het terrein, voor zover daaraan de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is toegekend, mag niet meer bedragen dan 500.000 per jaar.
5.5. Met betrekking tot de bezwaren van [appellante] tegen de bestemming "Cultuur en ontspanning", de aanduidingen van de gronden en de wijze waarop de raad het aantal toegestane bezoekers heeft gereguleerd, overweegt de Afdeling als volgt.
In de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 is vastgelegd dat de SVBP 2012 de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, in samenhang met artikel 1.2.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, volgt dat de raad een bestemmingsplan dient vorm te geven, in te richten en beschikbaar te stellen overeenkomstig de SVBP 2012, die als bijlage 5 deel uitmaakt van de Regeling. In paragraaf 3.3 van de SVBP 2012 is aangegeven dat ten behoeve van de eenduidigheid in de naamgeving en digitale verbeelding van bestemmingen een functielijst is opgesteld die als separate bijlage naast de SVBP 2012 van toepassing is. In deze lijst wordt voor een aantal functies een vaste hoofdgroep voorgeschreven. Voor de functies in de functielijst zijn geen definities of voorwaarden met betrekking tot de inhoud opgesteld. Als een specifieke bestemmingsbenaming wordt gekozen waarbij de specificatie op de functielijst voorkomt dan moet de in de functielijst gegeven hoofdgroep worden gebruikt, aldus de SVBP 2012. Uit de plantoelichting blijkt dat het plan voorziet in de mogelijkheid op de gronden van het plangebied een evenementencomplex en een ballonvaartcentrum te exploiteren. Voor beide functies heeft de raad aansluiting kunnen zoeken bij de functieaanduiding ‘evenemententerrein’ die voorkomt op deze lijst en waaraan als hoofdgroep de bestemming "Cultuur en ontspanning" is toegekend.
Een bestemmingsplan kan volgens de SVBP 2012 ook aanduidingen bevatten om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemmingsvlak of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Zo kan worden aangegeven dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde functie is toegestaan of juist is uitgesloten. Aanduidingen kunnen ook worden gebruikt om op een bepaalde locatie een specifieke, niet bij de bestemming passende, functie toe te laten of om functies binnen een bestemming in boven elkaar gestapelde lagen mogelijk te maken.
De raad heeft er in het plan voor gekozen het gebruik van de gronden ten behoeve van evenementen nader te specificeren, door aan de bestemmingsvlakken "Cultuur en ontspanning" in zijn geheel de nadere aanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" respectievelijk "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum" toe te kennen. Met de aanduidingen "horeca" en "religie" binnen het aanduidingsvlak "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" in de verbeelding en de nadere uitwerking daarvan in artikel 3, lid 3.1 en lid 3.5, van de planregels, heeft de raad tot uitdrukking gebracht dat naast het gebruik van deze gronden voor evenementen alleen op die locaties horeca en religie zijn toegestaan. Met de aanduidingen "parkeerterrein" en "specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwing" in de verbeelding en de nadere uitwerking daarvan in artikel 3, lid 3.1, van de planregels, heeft de raad tot uitdrukking gebracht dat ter plaatse van deze aanduidingsvlakken alleen de met name genoemde functie is toegestaan.
De Afdeling is van oordeel dat de raad deze systematiek heeft kunnen hanteren. Dat met de vorengenoemde aanduidingen van deze gronden in de verbeelding en de wijze waarop het gebruik van deze gronden in de planregels nader is uitgewerkt aan de bestemming "Cultuur en ontspanning" geen afzonderlijke betekenis meer toekomt maakt niet dat de regeling in zoverre onduidelijk is.
5.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201301171/1/R2), leidt het enkele feit dat een definitiebepaling van in dit geval het begrip ballonvaartcentrum ontbreekt niet zonder meer tot het oordeel dat het plan op dit punt rechtsonzeker is. Voor de uitleg van het begrip kan worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven en die de raad voldoende duidelijk heeft kunnen achten. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat in het plan voor de uitleg van de begrippen religie, activiteit, evenement, terrein en voorziening niet van de gangbare betekenis kan worden uitgegaan en dat dit tot onduidelijkheid zal leiden. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de begrippen ballonvaartcentrum, religie, activiteit, evenement, terrein en voorziening voldoende duidelijk zijn.
5.7. De Afdeling stelt vast dat hetgeen de raad ten aanzien van het maximum aantal toegestane bezoekers binnen de verschillende functies, waaraan de aanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" en "religie" zijn toegekend, in de planregeling beoogd heeft te regelen, zoals dit door de raad nader is toegelicht en hiervoor in rechtsoverweging 5.4 is weergegeven, op een voldoende duidelijke wijze in artikel 3, lid 3.5, van de planregels heeft neergelegd.
5.8. Gelet op het vorenstaande falen de betogen.
5.9. Voor zover [appellante] betoogt dat het onduidelijk is wat buiten de bouwvlakken is toegestaan op de gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is toegekend, omdat in artikel 1, lid 1.34, van de planregels het begrip evenementenhal is omschreven als gebouw, overweegt de Afdeling als volgt.
Ter zitting heeft de raad verklaard dat het zijn bedoeling is geweest dat het plan ook op de gronden buiten de bouwvlakken, waaraan tevens de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is toegekend, voorziet in de mogelijkheid tot het organiseren van één of meerdaagse evenementen en activiteiten in de zin van artikel 1, lid 1.34. Hiervan uitgaande stelt de Afdeling vast dat de raad door het gebruik van het woord ‘evenementenhal’ in de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" tezamen met de woorden ‘een gebouw dat dient voor’ in de begripsomschrijving van evenementenhal in artikel 1, lid 1.34, van de planregels de beoogde regeling van het gebruik van deze gronden op dit punt niet op een voldoende duidelijke wijze in het plan heeft opgenomen. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
De maximum aantallen bezoekers
6. [appellante] heeft bezwaar tegen de maximum aantallen bezoekers van evenementen zoals die volgens artikel 3, lid 3.5, van de planregels op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" aanwezig mogen zijn. [appellante] betoogt dat bij de voorbereiding en vaststelling van het vorige plan werd uitgegaan van een hoger aantal bezoekers en dat onduidelijk is waarom de lagere aantallen nodig zijn uit een oogpunt van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De geschatte aantallen van tweemaal 2.000 bezoekers per week en 20 keer een evenement van 6.000 bezoekers per jaar, die [appellante] in het kader van het verkeersonderzoek heeft genoemd, zijn door haar slechts indicatief bedoeld. Bij deze aantallen is slechts rekening gehouden met de bezoekers die per auto naar het evenement komen, maar niet met bezoekers die gebruik maken van het openbaar vervoer. De op de gronden voorziene gebouwen maken het mogelijk grotere aantallen bezoekers gelijktijdig toe te staan. [appellante] wijst er in dit verband op dat zij voornemens is te voorzien in ruimten voor evenementen en andere activiteiten, een auditorium, een restaurant en een zogeheten indoorspeeltuin, die voor een deel gelijktijdig moeten kunnen worden gebruikt. De raad heeft naar deze mogelijkheden ten onrechte geen aanvullende onderzoeken gedaan. [appellante] meent dat de raad hiertoe gehouden was, aangezien de gemeente Barneveld in een met haar gesloten overeenkomst de inspanningsverplichting op zich heeft genomen om de exploitatie van de gronden en de bouwwerken mogelijk te maken en vanuit dat oogpunt bezien de verplichting heeft om de grenzen op te zoeken van hetgeen uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
6.1. De raad stelt dat voor de regeling in de partiële herziening van de maximaal toegestane aantallen bezoekers rekening is gehouden met de aantallen waarvan initiatiefnemer [appellante] in haar businessplan dat aan het vorige plan ten grondslag lag was uitgegaan. Die aantallen zijn vervolgens in het aan het vorige plan ten grondslag gelegde verkeersonderzoek als uitgangspunt genomen. In het verweerschrift wijst de raad erop dat de door [appellante] in haar businessplan genoemde 210 exploitabele dagen, die zij zich ten doel stelde, met de partiële herziening realiseerbaar zijn, nu 20 maal een evenement van 6.000 bezoekers en 190 maal een evenement van 2.000 bezoekers in totaal 500.000 bezoekers per jaar betekent. De raad stelt dat het in de partiële herziening toegestane maximum van 500.000 bezoekers per jaar verder is ingegeven door de parkeermogelijkheden en de gekozen verkeersoplossingen om de verkeersstromen van en naar het plangebied op een goede wijze te reguleren. De raad acht de in het plan opgenomen regeling van de maximaal toegestane aantallen bezoekers nodig in verband met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden van het plangebied.
6.2. Uit de aan het vorige plan ten grondslag liggende onderzoeken kan worden afgeleid dat was uitgegaan van een totaal aantal bezoekers van 328.000 per jaar van de gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" was toegekend, terwijl in de partiële herziening dit aantal is gesteld op 500.000 per jaar. De uitkomsten van het verkeersonderzoek en de noodzakelijke parkeerbehoefte zijn daarvoor doorslaggevend gebleken.
6.3. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.4 is vermeld, heeft de raad aan de in de planregeling opgenomen maximale aantallen bezoekers die gelijktijdig op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" aanwezig mogen zijn als uitgangspunt genomen dat op enig moment maximaal 2.000 bezoekers aanwezig mogen zijn. Verder is bepaald dat meer dan 2.000 bezoekers per dag aanwezig mogen zijn indien de meerdere activiteiten in tijd gescheiden zijn, met een minimale tussentijd van twee uur, waardoor er gelijktijdig nooit meer dan 2.000 bezoekers op het terrein aanwezig zijn. Uitzondering is gemaakt voor 20 keer per jaar dat op enig moment maximaal 6.000 bezoekers aanwezig mogen zijn. De keuze van de raad om per evenement of activiteit gelijktijdig maximaal 2.000 bezoekers toe te staan is gebaseerd op de uitkomsten van het door DTV Consultants B.V. in opdracht van de gemeente Barneveld in augustus 2010 uitgevoerde verkeersonderzoek Thorbeckelaan (hierna: het verkeersonderzoek). Om de afwikkeling van de verkeersstromen van bezoekers van evenementen en activiteiten in goede banen te leiden is volgens het verkeersonderzoek een aanpassing van het huidige wegennet en de aanwezige rotonde noodzakelijk. Binnen het plangebied dient verder in een aantal van ongeveer 750 parkeerplaatsen te worden voorzien, waarbij voor de 20 grotere evenementen per jaar in een overloopparkeerplaats met ongeveer 550 extra parkeerplaatsen dient te worden voorzien. Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de bezoekers van evenementen en activiteiten is in het verkeersonderzoek, naast autoverkeer ook rekening gehouden met fietsverkeer en openbaar vervoer. Met de aanpassing van het wegennet en de rotonde is het volgens het verkeersonderzoek mogelijk om bij een aantal bezoekers van 2.000 het parkeerterrein binnen maximaal een uur tijd vol dan wel leeg te laten lopen en zal een dergelijk aantal bezoekers niet leiden tot verkeersbelemmeringen voor de omgeving van het plangebied.
De Afdeling stelt vast dat de uitgangspunten en de conclusies van het verkeersonderzoek door [appellante] niet zijn bestreden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de conclusies van het verkeersonderzoek niet in redelijkheid aan de in de planregels neergelegde maximum aantallen bezoekers van 2.000 respectievelijk 6.000 ten grondslag heeft mogen leggen. De enkele omstandigheid dat, zoals [appellante] stelt, de door haar ten behoeve van het verkeersonderzoek genoemde aantallen slechts als indicatie zijn bedoeld, maakt dit niet anders.
6.4. Wat betreft het maximum aantal bezoekers van 500.000 per jaar heeft de raad aansluiting gezocht bij het door de initiatiefnemer [appellante] aanvankelijk wenselijk geachte aantal. Verder heeft de raad onderzocht wat de gevolgen van een dergelijk maximum aantal bezoekers zijn voor de verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor een aanvaardbaar geacht woon- en leefklimaat. Hierbij heeft de raad onder meer tot uitgangspunt genomen dat het uit een oogpunt van geluid wenselijk wordt geacht dat bij de exploitatie van de gronden van het plangebied wordt voldaan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook uit een oogpunt van de afwikkeling van het verkeer afkomstig van de exploitatie van de gronden van het plangebied wordt het door de raad nodig geacht een begrenzing aan het aantal bezoekers tot een maximum van 500.000 per jaar te stellen.
In het licht van hetgeen hiervoor onder 6.3 is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat, zoals [appellante] stelt, de raad ten onrechte geen aanvullende onderzoeken heeft gedaan naar de mogelijkheden voor het in de partiële herziening toestaan van een hoger aantal bezoekers dan 500.000 per jaar.
6.5. Overigens blijkt uit de stukken dat de raad voorafgaand aan de vaststelling van de partiële herziening [appellante] de mogelijkheid heeft geboden om haar wens voor een hoger aantal bezoekers concreet te maken en met onderzoeksgegevens te onderbouwen. De Afdeling stelt vast dat [appellante] van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt en dat, zoals [appellante] ter zitting heeft erkend, ook overigens niet is gebleken van een concreet plan bij [appellante] voor de exploitatie van de gronden van het plangebied met een door haar gewenst hoger aantal bezoekers waarmee de raad bij de vaststelling van de partiële herziening van het plan rekening had moeten houden. Voor zover [appellante] in een brief van 21 juni 2014 een door haar gewenst aantal van ongeveer 2,5 miljoen bezoekers per jaar heeft genoemd, stelt de Afdeling vast dat een dergelijk aantal op geen enkele wijze door [appellante] is onderbouwd en dat de raad bij de keuze om met deze wens geen rekening te houden in aanmerking heeft mogen nemen dat, gezien de omvang van het perceel en het aantal beschikbare parkeerplaatsen, een dergelijk hoog aantal bezoekers niet realistisch is. Ook in het licht hiervan bestond er voor de raad geen aanleiding aanvullende onderzoeken te doen naar de mogelijkheden voor het toestaan van een hoger aantal bezoekers per jaar. De Afdeling komt dan ook niet toe aan de door [appellante] opgeworpen vraag wie de kosten van daarvoor benodigde aanvullende onderzoeken dient te betalen.
Het beroep van [appellante] op de met de gemeente Barneveld gesloten overeenkomst maakt het vorenstaande niet anders. De Afdeling overweegt in dit verband dat een overeenkomst als deze niet kan leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De definitieve beslissing over de vaststelling van het plan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - ook de mogelijke belangen van derden - anders uitvallen dan bij het sluiten van de overeenkomst is ingeschat. Dat tussen [appellante] en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken. De raad heeft inzichtelijk gemaakt dat hij dat in dit geval voldoende heeft gedaan.
6.6. In hetgeen [appellante] aanvoert ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad onder voornoemde omstandigheden het stellen van een maximum aantal bezoekers van 500.000 per jaar niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
De betogen falen.
Uitvoerbaarheid
7. De in de planregeling neergelegde beperking van de maximaal toegestane aantallen bezoekers staat volgens [appellante] een door haar beoogde rendabele exploitatie van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" in de weg.
7.1. De raad acht met de in het plan toegestane aantallen bezoekers een rendabele exploitatie van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" mogelijk.
7.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
Wat de financiële uitvoerbaarheid van het plan betreft heeft de raad onweersproken gesteld dat ten behoeve van het plan een sluitende exploitatieopzet is opgesteld en dat met [appellante] is overeengekomen dat de kosten die met het plan gepaard gaan door [appellante] worden gedragen. Verder is het in eerste instantie aan [appellante] om te beoordelen of zij het plan kan uitvoeren en of dit voor haar rendabel is. De raad dient in het kader van de uitvoerbaarheid te beoordelen of op voorhand in redelijkheid moet worden ingezien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat naast [appellante] ook andere partijen de in het plan opgenomen bestemmingen kunnen verwezenlijken en dat enkele concrete gegadigden daartoe belangstelling hebben getoond.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de partiële herziening van het plan uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
8. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.9 is overwogen alsnog te voorzien in een deugdelijke planregeling wat betreft het gebruik van de gronden buiten de bouwvlakken, waaraan tevens de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is toegekend. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd besluit niet opnieuw te worden toegepast. Het gewijzigde besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
Proceskosten
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Barneveld op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 5.9 alsnog te voorzien in een deugdelijke planregeling wat betreft het gebruik van de gronden buiten de bouwvlakken, waaraan tevens de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is toegekend;
- de Afdeling, [appellante] en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Plambeck
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
159.