ECLI:NL:RVS:2015:143

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201406147/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging door de raad voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 13 juni 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging door de raad voor rechtsbijstand, gedaan op 13 maart 2013. De raad heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 28 van de Wet op de rechtsbijstand, omdat de werkzaamheden waarvoor de toevoeging werd aangevraagd, onder het bereik van een eerder verleende toevoeging vallen. Dit besluit werd door de raad op 26 november 2013 bevestigd, waarna [appellant] in beroep ging bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de raad de toevoeging terecht had geweigerd. [appellant] stelde dat de rechtbank ten onrechte niet had gekeken naar het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat de gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor niet aan de orde was, omdat [appellant] ervoor had gekozen om niet bij de hoorzitting aanwezig te zijn.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een toevoeging pas kan worden verleend als het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en er een afzonderlijke procedure wordt gevoerd. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad de gevraagde toevoeging mocht weigeren en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201406147/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2014 in zaak nr. 13/3513 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2. De raad heeft aan het besluit van 26 november 2013 ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden waarop de aanvraag ziet vallen onder het bereik van een eerder verleende toevoeging. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat het verzoek om schadevergoeding, waarop de aanvraag ziet, behoort bij de afwikkeling van een gegrond verklaard hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank over de weigering van een verblijfsvergunning asiel. Eerst wanneer dat verzoek wordt afgewezen, en [appellant] daartegen bezwaar wil maken, kan daarvoor een toevoeging worden verleend, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank zijn betoog met betrekking tot het onredelijk bemoeilijken van het beginsel van hoor en wederhoor ten onrechte uitsluitend heeft getoetst aan artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de rechtbank bij de beoordeling tevens het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie had moeten betrekken. De door [appellant] gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor doet zich niet voor reeds omdat de gestelde situatie het gevolg is van zijn keuze om, gelet op de reistijd die hij zou hebben gehad, niet bij de hoorzitting in bezwaar te verschijnen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in hetgeen hij in beroep heeft gesteld geen grond is gelegen voor het oordeel dat de raad de toevoeging niet heeft mogen weigeren. Hij wijst erop dat het verzoek om schadevergoeding niet behoort bij de afwikkeling van het gegronde hoger beroep in de asielprocedure en dat op het verzoek om schadevergoeding niet is gereageerd.
4.1. De advocaat van [appellant] heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief van 5 januari 2013 verzocht om schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring en uitzetting. Op dat verzoek had de staatssecretaris op het moment van de aanvraag om een toevoeging, op 25 februari 2013, nog niet beslist. Daargelaten of het verzoek om schadevergoeding bij de afwikkeling van het gegronde hoger beroep in de asielprocedure behoort, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat eerst indien dat verzoek wordt afgewezen en een afzonderlijke procedure gevoerd gaat worden, een toevoeging kan worden verleend. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad [appellant] de gevraagde toevoeging mocht weigeren.
Dat de staatssecretaris nog steeds niet heeft beslist op het verzoek om schadevergoeding doet daaraan niet af, nu op geen enkel moment in de procedure duidelijk was dat de aanvraag ziet op het opkomen tegen het uitblijven van een besluit. [appellant] heeft dit ook in bezwaar niet naar voren gebracht.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt tot slot ten onrechte dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken ten laste van de raad. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, zodat zij voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding hoefde te zien.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
480-799.