201407132/1/A4.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Capelle aan den IJssel,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college naar aanleiding van een melding van YVC Holding B.V. vastgesteld dat zich op de locatie IJsselwerf (oostzijde) en Albatrosterrein (westzijde) te Capelle aan den IJssel (hierna: de locatie) een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming voordoet, waarvan spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van die wet niet noodzakelijk is.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
YVC Holding B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M. Groh en mr. S. Rondhuis, werkzaam bij de DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen. Voorts zijn YVC Holding B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. M.M. de Vries, advocaat te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door E.B. Weeder, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan tegen een besluit beroep worden ingesteld door een belanghebbende.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. Bij besluit van 27 december 1999 heeft het college vastgesteld dat zich op de locatie een geval van ernstige verontreiniging voordoet waarvan sanering urgent is. Bij het bestreden besluit, dat in de plaats treedt van het besluit van 27 december 1999, heeft het college vastgesteld dat zich een geval van ernstige verontreiniging voordoet, waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is. Het in het bestreden besluit vastgestelde geval van verontreiniging bestaat uit een verontreiniging met zware metalen - waaronder met name arseen - in de grond en het grondwater die de gehele locatie bestrijkt, twee verontreinigingen met minerale olie en benzeen of naftaleen in de grond en het grondwater ter plaatse van het Albatrosterrein en een kleine verontreiniging met minerale olie in het grondwater ter plaatse van het Albatrosterrein.
3. Het college en YVC Holding B.V. stellen zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende bij het bestreden besluit is, omdat zijn woning aan de [locatie] te Capelle aan den IJssel is gelegen op een afstand van ongeveer 370 m ten noordoosten van de locatie en op een afstand van ongeveer 735 m van de kern van de maatgevende verontreiniging met arseen. Volgens het college en YVC Holding B.V. is verspreiding van de verontreiniging in de richting van de woning van [appellant] niet te verwachten, zodat [appellant] geen gevolgen kan ondervinden van het besluit waarin een ernstige verontreiniging is vastgesteld waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is.
4. [appellant] betwist dat hij geen belanghebbende is. In dit verband wijst hij op jarenlange betrokkenheid bij de werkgroep "Beheer Ruimtelijke Ordening en Milieu" van de Stichting Buurtgroep Capelle-West (werkgroep BROM), het Wijk Overleg Platform Capelle-West (WOP) en de "overleggroep bodemsanering Albatrosterrein". Verder wijst hij er op dat hij woonachtig is in het bestemmingsplangebied waarvan de locatie deel uitmaakt. Ter zitting heeft [appellant] verder gesteld dat hij actief is in een volkstuinvereniging en een visvereniging die, gelet op de activiteiten van de leden van die verenigingen, worden geraakt door het besluit dat een spoedige sanering niet noodzakelijk is.
4.1. [appellant] heeft het beroep ingesteld op persoonlijke titel en niet namens enige vereniging of stichting.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 9 april 2014 in zaak nr. 201305191/1/A3), blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1998-1999, 21 221, nr. 3, blz. 32 e.v.) dat met de woorden ‘wiens belang rechtstreeks is betrokken’ een zekere begrenzing wordt beoogd. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook moge zijn, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Ook een persoon die wellicht enig belang heeft, doch zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang.
De door [appellant] gestelde jarenlange betrokkenheid bij de door hem genoemde organen leidt er niet toe dat hij als natuurlijke persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Hetzelfde geldt voor zijn betrokkenheid bij een volkstuinvereniging en een visvereniging die, naar [appellant] stelt, worden geraakt door het geval van verontreiniging. Verder maakt het feit dat [appellant] woonachtig is in het bestemmingsplangebied waarvan de locatie deel uitmaakt, niet dat hij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft.
4.2. Bepalend voor de vraag of [appellant] als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt, is of hij bij zijn woning gevolgen kan ondervinden van de bodemverontreiniging waarop het besluit betrekking heeft (vergelijk de uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201107621/1/A4).
4.3. De afstand tussen het geval van verontreiniging en de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 370 m. Ter beoordeling staat of hij bij zijn woning gevolgen van de verontreiniging kan ondervinden door verspreiding daarvan.
Het college heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit onder meer gebaseerd op het rapport "Actualiserend bodemonderzoek Fase III IJsselwerf/Albatrosterrein te Capelle aan den IJssel" van Royal HaskoningDHV van 15 november 2013 (hierna: het rapport). Hierin is aan de hand van drie mogelijke verspreidingsroutes bezien in hoeverre verspreiding van de verontreiniging met arseen is te verwachten. Verspreiding naar het eerste watervoerend pakket is volgens het rapport niet te verwachten, omdat het arseen niet de daarboven gelegen Holocene deklaag van ongeveer 15 m dik zal kunnen doordringen. Verspreiding naar de Hollandsche IJssel vindt volgens het rapport plaats in een zodanig lage concentratie dat dit nauwelijks meetbaar is. Verspreiding via het grondwater naar de ontwateringssloot ten noorden van de locatie is volgens het rapport beperkt. Weliswaar bevat het slib in deze sloot ter hoogte van het Albatrosterrein een verhoogd arseengehalte, maar meer naar het oosten is geen duidelijke beïnvloeding geconstateerd. De concentratie arseen in het oppervlaktewater is niet aantoonbaar verhoogd.
In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport. In aanmerking genomen voorts dat het eerste watervoerend pakket niet in de richting van zijn woning ten noordoosten van de locatie stroomt, maar in noordelijke/noordwestelijke richting, is niet aannemelijk dat bij zijn woning gevolgen kunnen worden ondervonden door verspreiding van de verontreiniging met arseen via de drie in het rapport onderzochte verspreidingsroutes. [appellant] heeft verder niet gesteld dat verspreiding van de verontreiniging naar zijn woning op andere wijze mogelijk is.
Gelet op het voorgaande is [appellant] geen belanghebbende bij het bestreden besluit.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
462-727.