201407012/1/A2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2014 in zaak nr. 14/1197 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft de raad het verzoek van [appellante] om vergoeding van de in een bezwaarprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand afgewezen.
Bij uitspraak van 4 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat al een oordeel is gegeven over het besluit van 12 februari 2014. Zij voert hiertoe aan dat de raad aanvankelijk alsnog de toevoeging heeft verleend, zonder een oordeel te geven over de in bezwaar gemaakte kosten. Vanwege het ontbreken van dat oordeel heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Hangende die beroepsprocedure heeft de raad het besluit van 12 februari 2014 genomen. Omdat de beslissing geen besluit was tot intrekking, wijziging of vervanging van het toevoegingsbesluit, waartegen eerder beroep was ingesteld bij de rechtbank, was dat eerdere beroep niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede gericht tegen het besluit op bezwaar, aldus [appellante].
1.1. Bij brief van 8 januari 2014 heeft [appellante] bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 27 november 2013, waarbij haar alsnog een toevoeging is verleend. Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep bij de rechtbank ingesteld, uitsluitend omdat de raad daarbij ten onrechte zou hebben nagelaten te beslissen op het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Vervolgens heeft de raad bij het besluit van 12 februari 2014 dat verzoek alsnog afgewezen, omdat de herroeping niet heeft plaatsgevonden wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Bij uitspraak van 11 april 2014 in zaak nr. 14/92 heeft de rechtbank op het op 8 januari 2014 ingestelde beroep beslist. Bij uitspraak van 19 november 2014 in zaak nr. 201404422/1/A2 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd.
1.2. In de uitspraak van 11 april 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de raad het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar terecht heeft afgewezen, omdat het primaire besluit niet is herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. De reden van afwijzing van het verzoek blijkt uitsluitend uit het besluit van 12 februari 2014. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat de rechtbank bij de uitspraak van 11 april 2014 al een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over dat besluit. Het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is ongegrond verklaard. De rechtmatigheid van het besluit van 12 februari 2014 kan niet andermaal aan de bestuursrechter worden voorgelegd. Om die reden heeft de rechtbank het beroep tegen laatstgenoemd besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
17.