ECLI:NL:RVS:2015:1389

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
201405884/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve verwijdering van een leerling van een praktijkschool na incident van fysiek geweld

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 5 juni 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de definitieve verwijdering van [appellante] van de praktijkschool [school] door het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs NUOVO. De directeur van de school had op 21 januari 2013 besloten om [appellante] van school te verwijderen na een incident van fysiek geweld op 13 februari 2012, waarbij [appellante] betrokken was. Het bestuur verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen deze beslissing ongegrond op 10 april 2013.

Tijdens de zitting op 1 april 2015 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. Hoogendoorn, terwijl het bestuur werd vertegenwoordigd door mr. E. Kronemeijer en de directeur van de school. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en de feiten van het incident zijn uitvoerig besproken. Het bestuur baseerde zijn besluit op verklaringen van leerkrachten en leerlingen, die stelden dat [appellante] ernstig geweld had gebruikt tegen een docente. [appellante] betwistte deze lezing en voerde aan dat zij de docente slechts had afgeduwd.

De Afdeling oordeelde dat het bestuur op basis van de beschikbare verklaringen en het onderzoek dat was uitgevoerd, tot een juiste conclusie was gekomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gevallen van [appellante] en een andere leerlinge, die ook betrokken was bij het incident, niet vergelijkbaar waren. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 april 2015.

Uitspraak

201405884/1/A2.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juni 2014 in zaak nr. 13/4938 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs NUOVO (hierna: het bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft de directeur van praktijkschool [school] namens het bestuur besloten [appellante] van school te verwijderen.
Bij besluit van 10 april 2013 heeft het bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. Kronemeijer en de directeur van praktijkschool [school], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 27 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen of voor afdelingen van die scholen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
Ingevolge artikel 14 van het Inrichtingsbesluit WVO kan het bevoegd gezag van een school besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord.
2. Op 13 februari 2012 heeft zich een incident voorgedaan op praktijkschool [school], waarbij fysiek geweld is gebruikt. Naar aanleiding van haar betrokkenheid bij dit incident is [appellante] van 14 februari 2012 tot en met 27 februari 2012 geschorst.
3. Aan het besluit van 21 januari 2013, gehandhaafd bij het besluit van 10 april 2013, is ten grondslag gelegd dat [appellante] definitief is geplaatst op praktijkschool Kranenburg en dat het incident, waar zij bij betrokken was, zo ernstig was, dat dit een zware maatregel als verwijdering rechtvaardigt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bestuur zijn besluit niet heeft gebaseerd op de feiten zoals die zich hebben voorgedaan.
4.1. Het bestuur is bij zijn besluit van 21 januari 2013 afgegaan op de verklaringen van de leerkrachten en enkele leerlingen. Volgens die verklaringen heeft [appellante] ernstig fysiek geweld gebruikt tegen een docente. Zij zou de docente meerdere malen hebben geschopt en met twee handen de keel hebben dichtgeknepen. De docente heeft bij de politie aangifte van mishandeling tegen [appellante] gedaan.
[appellante] bestrijdt deze lezing van de feiten. Zij stelt dat zij de docente alleen maar van zich heeft afgeduwd. Haar lezing is door enkele medeleerlingen bevestigd. Dat enkele belastende verklaringen tegenover de politie zijn afgelegd, maakt deze verklaringen niet geloofwaardiger dan andere verklaringen, aldus [appellante].
4.2. Het bestuur heeft uit de in de stukken opgenomen eensluidende verklaringen van de betrokken docenten, de in de klas aanwezige stagiaire en een leerling de toedracht van het incident mogen afleiden. Voorts is niet gebleken dat aan de vaststelling van die feiten een gebrekkig onderzoek is voorafgegaan. Zo heeft de schoolleiding gesproken met de docenten, de stagiaire, [appellante] en haar klasgenoten, die op het moment van het incident allen in de klas aanwezig waren, en aan hen gevraagd een schriftelijke verklaring op te stellen. Op grond van die schriftelijke verklaringen en de gesprekken die hebben plaatsgevonden heeft het bestuur aannemelijk kunnen achten dat de omstandigheden die aan het besluit ten grondslag zijn gelegd de feiten juist weergeven. Het bestuur heeft aan de drie verklaringen van medeleerlingen van [appellante] minder geloof kunnen hechten, nu daartegenover ten minste vijf andere verklaringen stonden, die geheel in lijn zijn met de lezing waarvan het bestuur is uitgegaan.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij ongelijk is behandeld ten opzichte van degene die het incident heeft veroorzaakt. Deze leerlinge heeft tijdens het incident een stoel door het klaslokaal gegooid, waardoor zij een andere docente en een medeleerlinge heeft verwond. Zij is, anders dan [appellante], slechts drie dagen geschorst geweest, maar niet van school verwijderd.
5.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de gevallen van [appellante] en de andere leerlinge niet vergelijkbaar zijn. Het bestuur heeft niet onjuist gehandeld door de bijdrage van de beide leerlingen aan het geweldsincident individueel te beoordelen en op grond daarvan tot de conclusie te komen dat die bijdragen wezenlijk van elkaar verschillen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
17.