ECLI:NL:RVS:2015:1387

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
201405998/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor de aanleg van de Oosttangent in Heerhugowaard

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 6 juni 2014 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard had vernietigd. Het college had op 17 december 2012 een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van de Oosttangent, inclusief het bouwen van geluidsschermen en het kappen van bomen. De rechtbank oordeelde dat het project in strijd was met het bestemmingsplan en dat er een omgevingsvergunning vereist was. De appellante stelde dat de geluidsbelasting van het project niet voldeed aan de wettelijke normen en dat het college ten onrechte het besluit van 25 juni 2013 in stand had gelaten, waarin het bezwaar van de appellante ongegrond werd verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 maart 2015 behandeld. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, voerde aan dat de rechtbank niet had ingegaan op haar argumenten over de geluidsbelasting. De Afdeling oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat het project niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank had terecht geen grond gezien voor een bespreking van de geluidsbelasting, omdat het college in een nader te nemen besluit moest bekijken of het een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wilde verlenen.

Uiteindelijk bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellante tegen de besluiten van het college ongegrond. De besluiten van 17 juli 2014 en 19 februari 2015, waarin het college de omgevingsvergunning voor het project verleende, werden als rechtmatig beschouwd, omdat het project inmiddels voldeed aan de bestemmingsplannen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 april 2015.

Uitspraak

201405998/1/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerhugowaard,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2014 in zaak nr. 13/1418 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2012 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, kappen, werk of werkzaamheden uitvoeren en handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten aan de gemeente Heerhugowaard voor het aanleggen van een ontsluitingsweg, geluidswallen, geluidsschermen, duikers en het verbreden van de aanliggende Oostertocht op de locatie Oosttangent.
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2013 (lees: 25 juni 2013) vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college het bezwaarschrift ongegrond verklaard voor zover het besluit van 17 december 2012 betrekking heeft op het deel van de omgevingsvergunning dat in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorts heeft het college het bezwaarschrift gegrond verklaard voor het weggedeelte aan de binnenzijde van de rotonde en besloten voor dit onderdeel van de aanvraag een afwijkingsprocedure te doorlopen waarbij een nieuw primair besluit zal worden genomen.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het college, onder verwijzing naar het besluit van 17 juli 2014 waarbij het besluit van 17 december 2012 is herroepen, voor de aanleg van het weggedeelte aan de binnenzijde van de rotonde omgevingsvergunning verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.G.M.F. Lantman, en het college, vertegenwoordigd door G.E. Oude Kotte, A.R. Breetveld-Quispel, drs. P.J.M. Rentinck en B. Klijn, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het project voorziet in de aanleg van de Oosttangent tussen de Rustenburgerweg en de Beukenlaan en de reconstructie van de kruising Oosttangent - Zuidtangent en omvat het bouwen van een geluidsscherm en een geluidskorf bij de aan te leggen rotonde op de kruising van de Zuidtangent en de Oosttangent, het kappen van houtopstanden, het aanleggen van de Oosttangent tussen de Rustenburgerweg en de Beukenlaan met grondwallen en geluidswanden en de verbreding van de Oostertocht en het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het project in strijd is met het bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan" en dat het college niet heeft onderkend dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerst lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is vereist.
3. Ingevolge artikel 76a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) worden bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo wordt afgeweken, die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 83, 85, 100 en 100a als de ten hoogst toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het tweede en derde lid, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB.
Ingevolge het tweede lid, geldt ingeval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering, of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van de woningen binnen de zone is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:
a. de heersende waarde;
b. de eerder vastgestelde waarde.
Ingevolge het derde lid, geldt als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone die op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren, de heersende waarde, ingeval de weg op 1 januari 2007 aanwezig, in aanleg of geprojecteerd was en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB.
Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 wordt de door berekening of meting bepaalde waarde van de geluidsbelasting afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal.
Ingevolge het tweede lid wordt, in afwijking van het eerste lid, bij de toepassing van de hoofdstukken V, VI en VII van de Wet geluidhinder, bij de vaststelling van een verschil tussen twee geluidsbelastingen, de afronding slechts toegepast op het resultaat van de berekening van het verschil.
Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder c, wordt in afwijking van artikel 1.3 voor de berekening van het akoestisch effect van een wijziging op of aan een weg voor de heersende waarde van de geluidsbelasting gerekend met het onafgeronde getal, waarbij uitvoering is gegeven aan de artikelen 3.4 en 3.5.
Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder d, wordt in afwijking van artikel 1.3 voor de berekening van het akoestisch effect van een wijziging op of aan een weg voor de geluidsbelasting in het toekomstige maatgevende jaar gerekend met het onafgeronde getal, waarbij uitvoering is gegeven aan de artikelen 3.4 en 3.5.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het door haar in beroep gevoerde betoog dat het bij besluit van 25 juni 2013 in stand gelaten besluit van 17 december 2012 in strijd met de Wgh is genomen. Zij voert hiertoe aan dat ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder c, van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 een heersende waarde geldt van 48,8 dB en de geluidsbelasting in het toekomstige maatgevende jaar 49,0 dB bedraagt. Gelet hierop was volgens [appellante] de toekomstige waarde ten tijde van het bij besluit van 25 juni 2013 in stand gehouden besluit van 17 december 2012 en ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan" ontoelaatbaar en had het college voorafgaand aan of gelijktijdig met het besluit van 17 december 2012 een besluit hogere grenswaarden moeten nemen. Volgens [appellante] is het besluit van 25 juni 2013 gelet op het voorgaande in strijd met artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genomen.
4.1. Het college heeft zich, naar tussen partijen niet in geschil is en zoals de rechtbank heeft overwogen in de aangevallen uitspraak, ten onrechte op het standpunt gesteld dat het project niet in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve diende het college in een nader te nemen besluit te bezien of het met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wenste te verlenen. De rechtbank heeft, ervan uitgaande dat het college een afwijkingsprocedure als bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo zou volgen, terecht geen grond gezien voor een bespreking van het betoog van [appellante] dat het project in strijd is met artikel 100 van de Wgh, nu het college, mede gelet op artikel 76a van de Wgh, in het nader te nemen besluit nog op de door [appellante] gestelde strijdigheid diende in te gaan. Hierbij is voorts van belang dat het college tot het moment van de aangevallen uitspraak ervan is uitgegaan dat het project paste binnen het bestemmingsplan en in de beroepsprocedure over dit bestemmingsplan reeds aan de orde was geweest of een besluit hogere grenswaarden was vereist voor het perceel van [appellante]. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2011 in zaak nr. 200903656/1/T1/M3.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college het bezwaarschrift van [appellante] ongegrond verklaard voor zover het besluit van 17 december 2012 betrekking heeft op het deel van de omgevingsvergunning dat in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan". Voorts heeft het college het bezwaarschrift gegrond verklaard voor het weggedeelte aan de binnenzijde van de rotonde en besloten voor dit onderdeel van de aanvraag een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan" te doorlopen waarbij een nieuw primair besluit zal worden genomen. Vervolgens heeft het college het besluit van 17 juli 2014 bij besluit van 19 februari 2015 aangevuld door alsnog omgevingsvergunning te verlenen voor het deel van het project dat in strijd was met het bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan". In dit besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het op dat moment inmiddels in werking getreden bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2014", geen strijd meer bestond met het bestemmingsplan en derhalve de omgevingsvergunning kon worden verleend zonder dat daarbij behoefde te worden afgeweken van het bestemmingsplan. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding en tezamen als het nieuwe besluit op het bezwaar van [appellante] beschouwd.
7. [appellante] verwijst in het kader van haar beroep tegen de besluiten van 17 juli 2014 en 19 februari 2015 naar de door haar ingediende gronden in hoger beroep en betoogt voorts dat de door het college in het besluit van 17 juli 2014 genoemde procedure tot afwijking van het bestemmingsplan voor het project niet toepasbaar is.
7.1. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de besluiten van 17 juli 2014 en 19 februari 2015 voor vernietiging in aanmerking komen. Hierbij is van belang dat, nu de in de aanvraag voorziene activiteiten, naar tussen partijen niet in geschil is, in overeenstemming zijn met de bestemmingsplannen "Actualisatieplan Heerhugowaard 2014" en "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan", zich niet langer de weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo en derhalve ten tijde van het besluit van 19 februari 2015 geen procedure als bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo meer was vereist. Voorts is hierbij van belang dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de Wgh reeds aan de orde was gesteld in het kader van het bestemmingsplan "Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan" dan wel dat zij dit aan de orde had kunnen stellen bij een beroep gericht tegen het "Actualisatieplan Heerhugowaard 2014". [appellante] heeft evenwel geen beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2014".
Het betoog faalt.
8. Het beroep van [appellante] tegen de besluiten van 17 juli 2014 en 19 februari 2015 is ongegrond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van [appellante] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard van 17 juli 2014, kenmerk 12-1449-WBAV en 19 februari 2015, kenmerk 12-1449-WBAV ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Vermeulen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
700.