ECLI:NL:RVS:2015:138

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201405935/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2014, waarin de rechtbank de beroepen van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 16 februari 2012 het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op nihil. Daarnaast had de Belastingdienst/Toeslagen op 4 juni 2013 de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op nihil. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat de kinderopvang had plaatsgevonden op basis van een schriftelijke overeenkomst, zoals vereist door de Wet kinderopvang. Het hoger beroep van [appellante] richt zich tegen deze oordelen van de rechtbank.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat zonder een schriftelijke overeenkomst. De jaaropgave die [appellante] heeft overgelegd, kan niet als zodanige overeenkomst worden aangemerkt, omdat deze pas na de periode van de kinderopvang is opgesteld. Ook de mondelinge afspraken zijn niet voldoende, aangezien de wet een schriftelijke overeenkomst vereist. De Raad van State concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de kinderopvangtoeslag over 2009 heeft teruggevorderd en dat het bezwaar van [appellante] tegen de herziening van de toeslag over 2010 niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaar buiten de wettelijke termijn is ingediend.

De Raad van State bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201405935/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2014 in zaak nr. 13/7663 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 4 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 definitief vastgesteld op nihil.
Bij afzonderlijke besluiten van 21 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 16 februari 2012 niet-ontvankelijk verklaard en haar bezwaar tegen het besluit van 4 juni 2013 ongegrond.
Bij uitspraak van 5 juni 2014 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Kinderopvangtoeslag over 2009
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder houder: degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag over 2009 onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de kinderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zij van het gastouderbureau weliswaar geen schriftelijke overeenkomst heeft ontvangen, maar wel een jaaropgave. Deze jaaropgave dient, in samenhang met de mondelinge afspraken die zijn gemaakt over de kinderopvang, te worden aangemerkt als een toereikende overeenkomst, aldus [appellante].
3.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013 in zaak nr. 201201278/1/A2, terecht overwogen dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko de basis voor de geboden kinderopvang vormt.
De rechtbank heeft met juistheid de jaaropgave niet als zodanige overeenkomst aangemerkt, reeds omdat deze eerst op 23 april 2010 is opgesteld en derhalve na de gestelde kinderopvang in 2009. De gestelde mondelinge afspraken zijn evenmin aan te merken als een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, aangezien die overeenkomst schriftelijk dient te zijn.
Dat, naar [appellante] aanvoert, het gastouderbureau wel in het bezit is van een schriftelijke overeenkomst, maar niet meewerkt aan het overleggen daarvan, dient voor haar rekening en risico te blijven. Het is aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om een deugdelijke administratie van de kinderopvang bij te houden en desgevraagd stukken over die opvang aan de Belastingdienst/Toeslagen te overleggen.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij het eerder toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 moet terugbetalen, nu zij dat bedrag direct na ontvangst daarvan aan het gastouderbureau heeft overgemaakt. Zij heeft ter staving hiervan een rekeningafschrift overgelegd. Daarbij komt dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar fraudeleus handelen door het gastouderbureau. De Belastingdienst/Toeslagen kan zich als benadeelde partij bij dat onderzoek voegen en het voorschot van het gastouderbureau terugvorderen, aldus [appellante].
4.1. Dit betoog faalt evenzeer. De kinderopvangtoeslag over 2009 is aan [appellante] als belanghebbende toegekend en de toeslag is uitbetaald op het door haar in de aanvraag opgegeven bankrekeningnummer. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat, indien een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Gelet hierop heeft de dienst de aan [appellante] toegekende en uitbetaalde kinderopvangtoeslag over 2009 terecht van haar teruggevorderd en niet van het gastouderbureau. Dat er een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar het handelen van het gastouderbureau leidt daarom niet tot een ander oordeel. Desgewenst kan [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
Kinderopvangtoeslag over 2010
5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 16 februari 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dat bezwaar buiten de wettelijke termijn voor het maken van bezwaar is ontvangen.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank de overschrijding van de bezwaartermijn ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht, nu zij afhankelijk was van derden voor het aanleveren van stukken ter motivering van haar bezwaar.
6.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit geen reden is op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellante] in verzuim is geweest, als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Niet valt in te zien waarom zij niet tijdig bezwaar had kunnen maken zonder de door haar vermelde stukken, eventueel op nader aan te voeren gronden.
Gelet hierop behoeven de inhoudelijke gronden van [appellante] tegen de herziening en nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 geen bespreking.
Overigens heeft de Belastingdienst/Toeslagen, zoals ter zitting bij de rechtbank verklaard, het bezwaarschrift tegen het besluit van 16 februari 2012 alsnog aangemerkt als een verzoek om herziening van dat besluit. Tegen de afwijzing van dat verzoek heeft [appellante] bezwaar gemaakt. Dat geschil valt evenwel buiten de omvang van het thans aanhangige geding bij de Afdeling.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
611.