ECLI:NL:RVS:2015:1362

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
201408696/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning bedrijfsvoorraad BCA Autoveiling B.V. door RDW

In deze zaak gaat het om de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad van BCA Autoveiling B.V. door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). De RDW heeft op 11 april 2014 besloten om de erkenning van BCA voor een periode van zes weken in te trekken, omdat BCA voertuigen in de bedrijfsvoorraad had aangemeld zonder dat zij de eigendom van deze voertuigen had verkregen. BCA heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de RDW verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland heeft op 15 oktober 2014 het beroep van BCA tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. BCA heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, terwijl de RDW incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 maart 2015 behandeld. BCA betoogde dat zij wel degelijk eigenaar was van de voertuigen ten tijde van de inschrijving in de bedrijfsvoorraad, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen overdracht van eigendom had plaatsgevonden. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank inderdaad ten onrechte had geoordeeld dat BCA geen eigenaar was van de voertuigen, en dat de RDW in haar besluit van 11 april 2014 ten onrechte was overgegaan tot intrekking van de erkenning.

De Raad van State heeft het hoger beroep van BCA gegrond verklaard, het besluit van de RDW vernietigd en bepaald dat de RDW de proceskosten van BCA moet vergoeden. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is vernietigd, en de RDW is veroordeeld tot vergoeding van de kosten die BCA heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 april 2015.

Uitspraak

201408696/1/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BCA Autoveiling B.V. (hierna: BCA), gevestigd te Barneveld,
2. de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: de RDW),
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 15 oktober 2014 in zaak nrs. 14/4512 en 14/4510 in het geding tussen:
BCA
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2014 heeft de RDW de erkenning bedrijfsvoorraad van BCA voor een periode van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft de RDW het door BCA daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2014 heeft de rechtbank het door BCA daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft BCA hoger beroep ingesteld. De RDW heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
BCA heeft nadere stukken ingediend.
BCA heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep van de RDW ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2015, waar BCA, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. W.A.J. Hagen, advocaat te Arnhem, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend:
a. niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen,
b. de verplichtingen, vervat in artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 64, tweede lid, niet nakomt, of
c. handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 9, zevende lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad (hierna: de Regeling) draagt het erkende bedrijf er zorg voor dat alleen voertuigen die bestemd zijn om te worden verkocht, bewaard of bewerkt, in de bedrijfsvoorraad worden en zijn opgenomen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling bestaat het toezicht op het erkende bedrijf uit het uitvoeren van periodieke controles door de daartoe bevoegde ambtenaren. Deze controles kunnen frequenter plaatsvinden indien het vermoeden bestaat dat het erkende bedrijf de in het kader van de erkenning geldende eisen en voorschriften niet nakomt.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, moeten de in het eerste lid bedoelde ambtenaren desgevraagd behoorlijk in de gelegenheid worden gesteld te onderzoeken of het erkende bedrijf voldoet aan de gestelde eisen en voorschriften. Tevens dient het erkende bedrijf op verzoek van bedoelde ambtenaren de voertuigen die in de bedrijfsvoorraad zijn aangemeld alsmede de daarbij behorende kentekenbewijzen en kentekenplaten te tonen.
Met betrekking tot het toezicht op de erkenning bedrijfsvoorraad voert de RDW beleid dat is neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW, versie 1 januari 2014 (hierna: de toezichtbeleidsbrief). Volgens de bij de toezichtbeleidsbrief behorende "Bijlage Bedrijfsvoorraad en Handelaarskentekenbewijzen" is het aanmelden van een voertuig in de bedrijfsvoorraad, terwijl het erkende bedrijf geen eigenaar is van dit voertuig een overtreding die valt in categorie III. De sancties zijn neergelegd in het Stroomschema sancties overtreding erkenning/bevoegdheid (hierna: het stroomschema), opgenomen in de toezichtbeleidsbrief.
2. In het besluit van 11 april 2014 heeft de RDW de aan BCA verleende erkenning bedrijfsvoorraad ingetrokken voor zes weken. De RDW heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een bedrijvencontroleur naar aanleiding van een interne melding op 7 maart 2014 en 26 maart 2014 heeft geconstateerd dat BCA de voertuigen met de kentekens [..-…-.] in de bedrijfsvoorraad heeft aangemeld, terwijl zij niet de eigendom van deze voertuigen heeft verkregen. Nu dit dient te worden aangemerkt als een categorie III overtreding als bedoeld in de toezichtbeleidsbrief heeft de RDW de verleende erkenning ingetrokken voor zes weken.
3. De Afdeling gaat uit van de volgende feiten. BCA biedt voertuigen afkomstig van particulieren, bedrijven en overheidsinstanties te koop aan op een veiling. De verkopende partij brengt het voertuig naar het perceel van BCA of laat het voertuig ophalen door BCA en overhandigt de bij het voertuig behorende sleutels en papieren aan BCA. BCA stelt vervolgens een taxatierapport van het voertuig op. Dit rapport stuurt BCA (per e-mail) naar de verkopende partij. Na overeenstemming over de minimumprijs wordt het voertuig op de veiling te koop aangeboden. Nadat een bod is uitgebracht door de inkopende partij dat gelijk of hoger is dan de minimumprijs stuurt BCA aan de verkopende partij een inkoopbevestiging. Blijkens de door BCA gehanteerde algemene voorwaarden wordt door verzending van deze inkoopbevestiging de koop tussen de verkopende partij en BCA definitief. BCA meldt het voertuig vervolgens aan in de bedrijfsvoorraad.
In artikel 5, eerste lid, van de algemene voorwaarden staat vermeld dat eerst nadat de koper de volledige koopprijs en de in artikel 3 genoemde kosten en commissie aan BCA heeft voldaan, en aan BCA een RDW erkende vrijwaring heeft verschaft, dan wel een doorschuifformulier of exportverklaring heeft getekend, de eigendom van het voertuig overgaat van BCA naar de koper. Tot die tijd blijft BCA eigenaar van het voertuig volgens de algemene voorwaarden.
Incidenteel hoger beroep van de RDW
4. De RDW betoogt dat de rechtbank het onderzoek ten onrechte heeft geschorst om BCA in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen en dat de rechtbank had moeten vaststellen dat het bewijs van de eigendom van de voertuigen niet tijdig was geleverd. Volgens de RDW is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat uit het erkenningsysteem en de wijze waarop het toezicht is ingericht, voortvloeit dat het aan het erkende bedrijf is om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor aanmelding van het voertuig in de bedrijfsvoorraad is voldaan en had BCA voldoende gelegenheid gehad om aan te tonen dat zij eigenaar was van de desbetreffende voertuigen en mocht zij afgaan op de juistheid van de door Schoolmann, een werknemer van BCA, afgegeven verklaring.
4.1. De Afdeling ziet in hetgeen de RDW heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het beroep van BCA ongegrond had moeten verklaren reeds omdat BCA voorafgaand aan de besluiten van 11 april en 27 juni 2014 volgens de RDW niet aannemelijk heeft gemaakt dat BCA eigenaar was van de onder 2 vermelde voertuigen ten tijde van de inschrijving van deze voertuigen in de bedrijfsvoorraad. Indien BCA de grondslag van het besluit van 11 april 2014 betwist en stelt dat zij wel degelijk eigenaar was van de desbetreffende voertuigen ten tijde van de inschrijving in de bedrijfsvoorraad kan zij daarvoor in bezwaar en beroep bewijs aanvoeren. Anders dan de RDW stelt mocht zij, bij beantwoording van de vraag of BCA een overtreding heeft gepleegd, gelet op de door BCA in bezwaar overgelegde stukken niet alleen afgaan op de door twee medewerkers van BCA tijdens de controle gegeven verklaringen, nu het, gelet op de omstandigheid dat een intrekking van de erkenning aan de orde is en niet gebleken is dat de tijdens de controle gesproken werknemers juridisch geschoold waren, op de weg van de RDW had gelegen om nader onderzoek te doen naar de vraag of BCA ten tijde van de inschrijving in de bedrijfsvoorraad eigenaar was van de ingeschreven voertuigen.
Het betoog faalt.
Hoger beroep van BCA
5. BCA betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij eigenaar was van de onder 2 vermelde voertuigen ten tijde van de inschrijving in de bedrijfsvoorraad, nu zij de koopovereenkomst met de inkoopverklaring heeft bevestigd en de levering onder opschortende voorwaarde heeft plaatsgevonden. BCA verwijst in dit verband naar artikel 4 van haar algemene voorwaarden waaruit voortvloeit dat de voorwaardelijke levering wordt afgerond door totstandkoming van de koopovereenkomst tussen BCA en de verkoper na verzending van de inkoopbevestiging. Verder betoogt BCA dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een eigendomsvoorbehoud van GMAC en Leaseplan op de door hen aangeboden voertuigen, omdat geen eigendomsvoorbehoud is overeengekomen.
5.1. Het geschilpunt dat partijen verdeeld houdt is of BCA de eigendom van de voertuigen heeft gekregen en aldus gerechtigd was de voertuigen in de bedrijfsvoorraad op te nemen. Ingevolge artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) wordt voor overdracht van een goed een levering krachtens geldige titel vereist, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
5.2. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat geen overdracht als bedoeld in artikel 3:84 van het BW heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de inschrijving van de onder 2 genoemde voertuigen in de bedrijfsvoorraad van BCA. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat de levering van het voertuig plaatsvindt door feitelijke overdracht. De verkopende is bevoegd over het voertuig te beschikken nu daarbij de sleutels en de papieren worden overhandigd. De titel van overdracht, de koopovereenkomst tussen BCA en de verkopende partij, wordt na de levering definitief, dat wil zeggen na de veiling door het toesturen van de inkoopbevestiging. Op dat moment is aan alle vereisten van artikel 3:84 van het BW voldaan en is de eigendom van het voertuig op BCA overgegaan. BCA is op dat moment gerechtigd het voertuig in de bedrijfsvoorraad aan te melden. Dat de eigendom slechts van korte duur zal zijn omdat BCA het voertuig via de veiling heeft doorverkocht, brengt, anders dan de RDW betoogt, niet mee dat geen eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. Ook de omstandigheid dat de verkopende partij ten tijde van de verzending van de inkoopbevestiging nog niet op de hoogte is van de op de veiling geboden prijs laat onverlet dat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft BCA aannemelijk gemaakt met verklaringen van GMAC en Leaseplan dat door GMAC en Leaseplan geen eigendomsvoorbehoud is bedongen. Gelet op het voorgaande heeft de RDW zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 april 2014 ten onrechte op het standpunt gesteld dat BCA geen eigenaar was van de onder 2 genoemde voertuigen ten tijde van de inschrijving daarvan in de bedrijfsvoorraad.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep van BCA is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het incidenteel hoger beroep van de RDW is ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 juni 2014 van de RDW alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 65, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 voor vernietiging in aanmerking. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de RDW in het besluit van 11 april 2014 ten onrechte is overgegaan tot intrekking van de erkenning van BCA. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien.
7. De RDW dient ten aanzien van BCA op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BCA Autoveiling B.V. gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer, RDW ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 15 oktober 2014 in zaken nrs. 14/4512 en 14/4510;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer, RDW van 27 juni 2014, kenmerk BZW140298/bob;
VI. herroept het besluit van 11 april 2014, kenmerk E&T2014/192/JD/LW;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer, RDW tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BCA Autoveiling B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.450,00 (zegge: tweeduizend vierhonderdvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer, RDW aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BCA Autoveiling B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 821,00 (zegge: achthonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
700.