ECLI:NL:RVS:2015:1354

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
201500779/1/R6 en 201500779/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen het inpassingsplan 'RijnlandRoute'

Op 21 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant], wonend te Voorschoten, een voorlopige voorziening vroeg tegen het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland om het inpassingsplan 'RijnlandRoute' vast te stellen. Dit inpassingsplan betreft een nieuwe verbinding tussen Katwijk en de A4 bij Leiden en omvat zowel nieuwe provinciale wegen als aanpassingen aan rijkswegen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld tijdens een zitting op 7 april 2015, waar [appellant] en de provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, aanwezig waren. Tijdens deze zitting gaven partijen toestemming om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het bestreden besluit, omdat hij op een afstand van ongeveer 2 km van het plangebied woont. De voorzieningenrechter concludeerde dat deze afstand te groot is om een rechtstreeks belang bij het besluit aan te nemen. [appellant] had aangevoerd dat hij al tien jaar betrokken is bij de procedure rondom de RijnlandRoute en dat hij een algemeen belang dient, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om hem als belanghebbende te kwalificeren. De voorzieningenrechter verwees naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die de definitie van belanghebbende en de ontvankelijkheid van beroep regelen.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201500779/1/R6 en 201500779/2/R6.
Datum uitspraak: 21 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [appellant], wonend te Voorschoten, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2014 hebben provinciale staten het inpassingsplan "RijnlandRoute" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Provinciale staten van Zuid-Holland hebben een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 april 2015, waar [appellant], en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Algemeen
2. De RijnlandRoute is een nieuwe verbinding tussen Katwijk en de A4 bij Leiden. De RijnlandRoute heeft zowel betrekking op (deels) nieuwe provinciale wegen als op de aanpassing van de rijkswegen A4 en A44. Het deel van de RijnlandRoute dat betrekking heeft op (nieuwe) provinciale wegen is planologisch vastgelegd in het inpassingsplan "RijnlandRoute". Het tracé van de RijnlandRoute is gelegen in de gemeenten Katwijk, Leiden, Leidschendam-Voorburg, Oegstgeest, Voorschoten, Wassenaar en Zoeterwoude. Dit inpassingsplan ziet op de provinciale delen van het tracé. Het plangebied omvat drie deelgebieden, de Ir. G. Tjalmaweg en de aansluiting Leiden-West, de verbinding A4 - A44, en Lammenschansplein en omgeving.
Ontvankelijkheid
3. Provinciale staten betogen dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. De afstand van de woning van [appellant] aan de [locatie] te Voorschoten tot het plangebied bedraagt ongeveer 2 km. Deze afstand is volgens provinciale staten te groot om belanghebbendheid te kunnen aannemen.
3.1. [appellant] erkent dat hij op grote afstand van het plangebied woont, maar stelt zich op het standpunt dat hij een algemeen belang dient met zijn beroep. Een burger moet volgens hem fouten in een besluit van een bestuursorgaan kunnen signaleren en daar in rechte tegen kunnen opkomen. Hij voert aan dat hij al tien jaar is betrokken bij de procedure inzake de RijnlandRoute en dat hij gedurende die tijd omtrent elk voorstel, dan wel ontwerpplan inzake de RijnlandRoute zienswijzen naar voren heeft gebracht. Wanneer toch blijkt dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, zal hij zeer teleurgesteld zijn. Dan klopt er volgens [appellant] iets niet in het wettelijke systeem.
3.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), in samenhang gelezen met artikel 3.26, tweede lid, van de Wro, is op de voorbereiding van een inpassingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij provinciale staten naar voren kunnen worden gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een inpassingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.3. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Awb (Kamerstukken II, 1999/2000, 27 023, nr. 3, blz. 6) staat dat de vraag wie kunnen deelnemen aan de openbare voorbereidingsprocedure in beginsel een andere is dan de vraag wie gerechtigd zijn tot het instellen van beroep bij de administratieve rechter. De kring van beroepsgerechtigden kan kleiner zijn dan de kring van inspraakgerechtigden, het omgekeerde is echter onwenselijk, aldus de memorie van toelichting.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat een ieder zienswijzen naar voren kan brengen omtrent een ontwerpinpassingsplan. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro is af te leiden dat hiervoor is gekozen omdat zienswijzen niet noodzakelijkerwijs bezwaren of bedenkingen hoeven te zijn, maar dat ook ideeën ter verbetering kunnen worden aangedragen. Zo kan een ieder met reacties op het ontwerp het uiteindelijke plan beïnvloeden (zie de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wro, kamerstukken II, 2002/2003, 28 916, nr. 3, blz. 28).
In dit geval is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen omtrent het ontwerpplan naar
voren te brengen. [appellant] heeft dat ook gedaan.
3.5. Voor de bepaling van de kring van beroepsgerechtigden met betrekking tot het besluit tot vaststelling van een inpassingsplan is blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro aangesloten bij de Awb, dat wil zeggen dat het beroepsrecht geldt voor belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, van de Awb.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb vereist dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het besluit en de belangenaantasting. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.6. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 2 km van het gebied waarop het inpassingsplan betrekking heeft. Zijn woning ligt in een woonwijk, zijn woning is door bebouwing afgeschermd van het plangebied en vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op het betrokken plangebied. Gelet op de verwachte gevolgen van het uitvoeren van het in het inpassingsplan voorziene tracé en de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die daardoor mogelijk worden gemaakt, is een afstand van 2 km naar het oordeel van de voorzieningenrechter te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Dat hij al tien jaar betrokken is bij de (voor)procedure inzake de RijnlandRoute, dat hij bezorgd is dat handelingen van de gemeente Leiden mogelijk een andere variant van het tracé zullen belemmeren, dat naar zijn idee de gemeente Leiden te veel financieel bijdraagt aan het project en dat hij bezorgd is over het al dan niet hanteren van moderne technieken bij de uitvoering, is niet toereikend om te kunnen spreken van een bijzonder individueel belang dat hem onderscheidt van anderen die zich in deze omgeving begeven. Evenmin is een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit - hoe sterk dat gevoel ook is - daarvoor voldoende.
De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Heinen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2015
632.