ECLI:NL:RVS:2015:1342

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
201501519/4/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost'

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 april 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost', vastgesteld door de raad van de gemeente Aalsmeer op 4 december 2014. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Aalsmeer, hebben verzocht om schorsing van het bestemmingsplan voor hun perceel, dat niet in het plan is opgenomen, en om bouwregels die uitbreiding van hun woning en de herbouw van een kas/loods mogelijk maken.

Tijdens de zitting op 21 april 2015 is het verzoek behandeld. De raad heeft toegelicht dat het bestemmingsplan 'Aalsmeerderweg 420-422' eerder was vastgesteld en dat de percelen van verzoekers uit het plangebied zijn gehaald. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek van verzoekers niet kan worden toegewezen, omdat de gewenste bouwmogelijkheden niet gerealiseerd kunnen worden door schorsing van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening te verstrekkend is en dat verzoekers niet gebaat zijn bij schorsing van het besluit.

Daarnaast richtte het verzoek van verzoekers zich tegen de bestemming 'Verkeer' voor gronden tussen hun perceel en de sloot. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat deze gronden in het voorheen geldende bestemmingsplan niet voor woondoeleinden waren bestemd. Ook in dit geval is het verzoek afgewezen, omdat schorsing niet het gewenste resultaat zou opleveren. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201501519/4/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Aalsmeer (hierna: tezamen en in enkelvoud [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Aalsmeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar [verzoeker], in de persoon van [verzoeker A], en de raad, vertegenwoordigd door J. Koch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] heeft verzocht het plan te schorsen, voor zover zijn perceel [locatie 1] niet in het plan is opgenomen. [verzoeker] wenst bovendien dat voor dit perceel bouwregels worden opgenomen waardoor zijn woning aan de voorzijde kan worden vergroot en op de achterzijde van het perceel een kas/loods kan worden herbouwd.
2.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan voor de percelen [locaties 2] op 3 april 2014 het bestemmingsplan "Aalsmeerderweg
420-422" heeft vastgesteld. Nu het onderhavige plan in tegenstelling tot het bestemmingsplan "[locaties 2]" hoofdzakelijk conserverend van aard is en dit laatstgenoemde plan op enkele onderdelen verschilt van het onderhavige plan, heeft de raad ervoor gekozen om de percelen [locaties 2] bij de vaststelling van het onderhavige plan uit het plangebied te halen.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat de bouwmogelijkheden op het perceel [locatie 1] worden vergroot, terwijl deze gronden niet in het plan zijn opgenomen. [verzoeker] is niet gebaat bij schorsing van enig deel van het bestreden besluit, nu daarmee niet het door hem gewenste resultaat kan worden bereikt. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in de door [verzoeker] gewenste bouwmogelijkheden acht de voorzieningenrechter te verstrekkend, aangezien ook met de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure op zich de door [verzoeker] verzochte bouwmogelijkheden niet kunnen worden bewerkstelligd. Die uitspraak zou kunnen strekken tot vernietiging van de aanduiding van de plangrens ten aanzien van het voornoemde perceel, maar daarmee zouden de gewenste bouwmogelijkheden van de buiten het plangebied gelegen gronden nog niet mogelijk zijn.
Gelet hierop dient het verzoek van [verzoeker] in zoverre te worden afgewezen.
3. Het verzoek van [verzoeker] richt zich voorts tegen het toekennen van de bestemming "Verkeer" aan de gronden tussen de sloot en het perceel [locatie 1]. Hij betoogt dat deze gronden al vele jaren in gebruik zijn als tuin behorende bij de woning, zodat hieraan een woonbestemming had moeten worden toegekend.
3.1. Vast staat dat de gronden tussen de sloot en het perceel [locatie 1] in het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1969" niet waren bestemd voor woondoeleinden. [verzoeker] is in zoverre niet gebaat bij schorsing van het desbetreffende plandeel, nu hiermee niet het door hem gewenste resultaat kan worden bereikt. In dat geval zou immers het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1969" van kracht blijven. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in de door [verzoeker] gewenste woonbestemming moet te verstrekkend worden geacht, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor een treffen van een voorlopige voorziening.
Gelet hierop bestaat eveneens aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Driessen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2015
634.