201407715/1/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2014 in zaak nr. 14/2798 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft het college zijn beslissing om jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen in verband met het op 29 maart 2013 ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning aan de [locatie] te Hoogvliet (hierna: de woning) op schrift gesteld. Daarbij heeft het college [appellant] meegedeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.
Bij afzonderlijk besluit van 10 oktober 2013 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 1.144,39.
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft het college de door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Vast staat dat [appellant] de woning ten tijde van belang gebruikte als hennepkwekerij. Tevens staat vast dat dit gebruik in strijd is met het bepaalde in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, in navolging van het college, heeft miskend dat het college hem in de gelegenheid had behoren te stellen de hennepkwekerij zelf te ontmantelen. Hij voert daartoe aan dat de gevaarlijke situatie die ter plaatse is aangetroffen, was beëindigd zodra de elektriciteitsvoorziening was afgesloten en de elektriciteitsmeter uit de woning was verwijderd, zodat hij daarna zelf voor de ontmanteling had kunnen zorgdragen. Daarom was het toepassen van spoedeisende bestuursdwang en het verhalen van de daarbij behorende kosten onrechtmatig, aldus [appellant].
2.1. Het college heeft zijn besluitvorming gebaseerd op de op schrift gestelde ‘waarneming (visuele) controle’ alsmede de ‘rapportage diefstal energie’ en de daarbij behorende foto’s, beide van 5 april 2013, van [fraudespecialist] van Stedin Netbeheer BV. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit deze verslaglegging dat ten tijde van de inspectie van de woning op 29 maart 2013 een brandgevaarlijke situatie bestond. [appellant] heeft ter zitting bevestigd dat hij de verslaglegging niet betwist. De rechtbank heeft voorts terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college voor het beëindigen van de onveilige situatie had kunnen volstaan met het afsluiten van de elektriciteit en het verwijderen van de elektriciteitsmeter. De verwijzing door [appellant] ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak nr. 201109496/1/A1, waarin is overwogen dat het enkel afsluiten van de elektriciteit niet mogelijk was, alsmede zijn stelling dat dat laatste in zijn geval wel mogelijk was en dat bovendien zeker na het verwijderen van de elektriciteitsmeter, geen spoedeisende situatie meer bestond, kan niet leiden tot het door hem beoogde doel. Daarbij is van belang dat met het enkele afsluiten van de elektriciteit en het verwijderen van de elektriciteitsmeter de strijdige situatie, die werd veroorzaakt door de aanwezigheid van de hennepkwekerij als geheel, niet zou zijn weggenomen. De omstandigheid dat na het afsluiten van de elektriciteit en het verwijderen van de meter het directe gevaar was geweken, betekent verder niet dat het college niet terecht bij het ontruimen van de hennepkwekerij de regie in handen wilde houden, en zeker wilde zijn dat de ontruiming op de juiste wijze plaatsvond, zodat voorkomen zou worden dat ter plaatse binnen korte tijd met een nieuw aan te leggen aansluiting op het elektriciteitsnet een nieuwe hennepkwekerij zou worden opgezet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat voldoende feitelijke grondslag bestond om ter zake met spoed wegens overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, op te treden.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
407-619.