ECLI:NL:RVS:2015:1306

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201501945/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding praktijkruimte tot woning in Nuenen

Op 13 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een hoger beroep. Het verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B], die zich verzetten tegen de omgevingsvergunning die op 14 april 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten was verleend. Deze vergunning betrof de uitbreiding van een bestaande praktijkruimte tot woning op een perceel in Nuenen, wat in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Nuenen Centrum 2012". De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van de verzoekers ongegrond verklaard op 2 maart 2015, waarna zij hoger beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 maart 2015 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om schorsing van de besluiten van 14 april 2014, 26 augustus 2014 en 6 januari 2015 niet op voorhand aannemelijk was. De voorzieningenrechter merkte op dat de rechtbank terecht het besluit van 6 januari 2015 had betrokken bij de beoordeling van het beroep van de verzoekers. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, met de opmerking dat de houder van de vergunning op eigen risico gebruik maakt van de vergunning zolang deze niet in rechte onaantastbaar is.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om voldoende gronden aan te voeren tegen de verlening van een omgevingsvergunning, vooral wanneer deze in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, wat gebruikelijk is in dergelijke procedures.

Uitspraak

201501945/2/A1.
Datum uitspraak: 13 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te [plaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2015 in zaken nrs. 14/3035 en 14/3297 in het geding tussen onder meer:
[verzoeker],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het uitbreiden van een bestaande praktijkruimte tot woning op het perceel [locatie] te Nuenen (hierna: het bouwplan).
Bij besluiten van 26 augustus 2014 en 6 januari 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 maart 2015, waar dr. [verzoeker b], bijgestaan door M.G.J. Koenen, en het college, vertegenwoordigd door C.M.G. Schoof, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [belanghebbende], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot het schorsen van de besluiten van 14 april 2014, 26 augustus 2014 en 6 januari 2015.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nuenen Centrum 2012" rusten op het perceel de bestemmingen "Wonen", "Gemengd-1", "Verkeer" en "Archeologisch waardevol".
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Het college heeft daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onderdeel 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) voor het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend.
4. [verzoeker] betoogt onder meer dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 6 januari 2015 niet bij de beoordeling van het beroep had moeten worden betrokken en het college niet bevoegd is de omgevingsvergunning als hiervoor bedoeld te verlenen.
Volgens [verzoeker] kan het bouwplan niet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. De beoogde berging en carport zijn volgens [verzoeker] voorzien op andere percelen dan het perceel waarop het hoofdgebouw staat. Bovendien rusten op die percelen de bestemmingen "Gemengd-1" en "Verkeer" terwijl op het perceel waarop het hoofdgebouw staat de bestemming "Wonen" rust, aldus [verzoeker].
4.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onderdeel 2°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 1 van bijlage II behorende bij het Bor wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
4.2. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb terecht het besluit van 6 januari 2015 heeft betrokken bij de beoordeling van het beroep van [verzoeker].
Verder wordt daarbij in aanmerking genomen dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college niet bevoegd is op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onderdeel 2°, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II behorende bij het Bor de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Daargelaten het antwoord op de vraag of voor de beoogde berging een omgevingsvergunning is vereist, betekent de door [verzoeker] aangevoerde grond dat de beoogde berging en carport niet op de bestemming "Wonen" zouden staan, niet dat de gevraagde omgevingsvergunning op de aangevoerde grondslag niet zou kunnen zijn verleend.
Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat een houder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico daarvan gebruik maakt, ook als een verzoek als thans aan de orde wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2015
543.