ECLI:NL:RVS:2015:1294
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en rechtszekerheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 29 september 2014 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. Dit besluit, genomen op 11 maart 2014, betrof de intrekking van de aan een vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de intrekking in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de staatssecretaris de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht had ingetrokken, terwijl deze vergunning van tijdelijke aard was en de vreemdeling niet kon rekenen op rechtsherstel na de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Ivoorkust.
De staatssecretaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de intrekking met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Hij stelde dat de vreemdeling na de publicatie van het beëindigingsbesluit rekening had moeten houden met de mogelijkheid van rechtsherstel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het beëindigingsbesluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt en dat de rechtsgrond voor de verblijfsvergunning op 3 september 2010 is komen te vervallen. De vreemdeling kon vanaf die datum geen geslaagd beroep meer doen op het rechtszekerheidsbeginsel.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht tot 30 juni 2010 kon intrekken, maar slechts tot de datum waarop het wijzigingsbesluit in werking is getreden. De enige grief van de staatssecretaris faalde, en het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 490,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.