ECLI:NL:RVS:2015:1294

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201408572/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 29 september 2014 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. Dit besluit, genomen op 11 maart 2014, betrof de intrekking van de aan een vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de intrekking in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de staatssecretaris de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht had ingetrokken, terwijl deze vergunning van tijdelijke aard was en de vreemdeling niet kon rekenen op rechtsherstel na de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Ivoorkust.

De staatssecretaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de intrekking met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Hij stelde dat de vreemdeling na de publicatie van het beëindigingsbesluit rekening had moeten houden met de mogelijkheid van rechtsherstel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het beëindigingsbesluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt en dat de rechtsgrond voor de verblijfsvergunning op 3 september 2010 is komen te vervallen. De vreemdeling kon vanaf die datum geen geslaagd beroep meer doen op het rechtszekerheidsbeginsel.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht tot 30 juni 2010 kon intrekken, maar slechts tot de datum waarop het wijzigingsbesluit in werking is getreden. De enige grief van de staatssecretaris faalde, en het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 490,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201408572/1/V3.
Datum uitspraak: 17 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 29 september 2014 in zaak nr. 14/7822 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 september 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de intrekking met terugwerkende kracht van de bij besluit van 1 juli 2008 krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 verleende verblijfsvergunning in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank dusdoende niet heeft onderkend dat de verleende verblijfsvergunning van tijdelijke aard was en dat de vreemdeling na de publicatie van het besluit tot beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Ivoorkust rekening kon houden met rechtsherstel.
1.1. Vaststaat dat de staatssecretaris vorenbedoeld beëindigingsbesluit met de publicatie van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: het WBV), nr. 2010/13, in de Staatscourant van 2 september 2010 (Stcrt. 2010, nr. 13554) op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Evenzeer staat vast dat het WBV op 3 september 2010 in werking is getreden en dat daaraan geen terugwerkende kracht is verleend.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 30 maart 2012 in zaak nr. 201100179/1/V4 overweegt de Afdeling dat vanaf 3 september 2010 de rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning is komen te vervallen. De vreemdeling kon vanaf laatstgenoemde datum geen geslaagd beroep op het rechtszekerheidsbeginsel doen.
De klacht is terecht voorgedragen, maar kan, gelet op het volgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
1.2. De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 30 juni 2010, de datum waarop hij de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op de hoogte heeft gebracht van het besluit om het categoriale beschermingsbeleid voor Ivoorkust te beëindigen. Uit overweging 1.1. vloeit evenwel voort dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning slechts kan intrekken met terugwerkende kracht tot de datum waarop het WBV in werking is getreden.
De enige grief faalt.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
3. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Waasdorp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015
714.