ECLI:NL:RVS:2015:129

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201404800/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Katijdeweg 5, Parkweg 92 en de gevolgen voor bouwmogelijkheden

Op 21 januari 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Katijdeweg 5, Parkweg 92" dat op 22 april 2014 door de raad van de gemeente Geldermalsen is vastgesteld. Appellanten A en B hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen en dat het plan hen onaanvaardbaar beperkt in hun bouwmogelijkheden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 17 november 2014.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat deze beslissing terughoudend wordt getoetst. De appellanten stellen dat de raad misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid en dat de voorontwerpfase is overgeslagen. De Afdeling concludeert echter dat het schenden van een inspraakverplichting geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de procedure. Ook de stelling dat de appellanten niet op de hoogte zijn gesteld van het besluit tot vaststelling van het plan, wordt verworpen.

Inhoudelijk oordeelt de Afdeling dat het plan een onaanvaardbare beperking van de bouwmogelijkheden met zich meebrengt, maar dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bouwmogelijkheden te beperken. De raad heeft toegelicht dat de bouw van een woning op het perceel niet wenselijk is vanwege geluidhinder door de verbreding van de A2. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201404800/1/R2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats] onderscheidenlijk te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2014, nummer 9, heeft de raad het bestemmingsplan "Katijdeweg 5, Parkweg 92" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellanten], en de raad, vertegenwoordigd door P.M. Sluis-van Dam en drs. R. Oldebesten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Planbeschrijving
2. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in een actuele juridisch-planologische regeling voor het perceel Katijdeweg 5 (hierna: het perceel) te Beesd. Met het plan is beoogd de feitelijk bestaande situatie vast te leggen en niet langer te voorzien in de mogelijkheid op het perceel een woning te realiseren.
Procedurele bezwaren
3. [appellanten] stellen dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen. Zij betogen dat de raad bij het nemen van het voorbereidingsbesluit van 26 februari 2013 misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.
3.1. De Afdeling overweegt dat dit bezwaar geen betrekking heeft op de vaststelling van het plan, maar ziet op de bevoegdheid tot het nemen van voormeld voorbereidingsbesluit. Nu in de onderhavige procedure uitsluitend het plan ter beoordeling voorligt, kan dit bezwaar thans niet aan de orde komen.
4. [appellanten] betogen voorts dat ten onrechte de voorontwerpfase is overgeslagen. Zij stellen dat op de gemeentelijke website de indruk wordt gewekt dat iedere bestemmingsplanprocedure aanvangt met de terinzagelegging van een voorontwerpplan en dat de gelegenheid tot inspraak wordt geboden.
4.1. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat hier verder ook van zijn, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het plan. Dit betoog treft geen doel.
5. [appellanten] voeren aan dat in strijd met artikel 3.8 van de Wro in de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan niet is opgenomen dat een ieder zienswijzen kan indienen en dat reacties dienen te worden gericht aan het college.
5.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.
5.2. In de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpplan is omtrent het indienen van zienswijzen het volgende opgenomen: "gedurende de zienswijzentermijn kan een ieder een schriftelijke reactie sturen naar het college van B en W van de gemeente Geldermalsen".
De Afdeling overweegt dat geen belangen van derden zijn geschaad als gevolg van het niet letterlijk opnemen van de zinsnede dat door een ieder zienswijzen kunnen worden ingediend, nu uit de wel opgenomen tekst volgt dat dit het geval is, dat de kring van zienswijzegerechtigden daardoor niet is beperkt en daaruit niet kan worden afgeleid dat het indienen van zienswijzen voor het instellen van beroep niet noodzakelijk zou zijn. Met het vermelden van het college in plaats van de raad zijn, mede gelet op de in artikel 2:3, eerste lid, van de Awb opgenomen doorzendplicht, ook geen belangen van derden geschaad. De Afdeling ziet dan ook aanleiding de door [appellanten] gestelde gebreken in zoverre met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
6. [appellanten] betogen verder dat van het besluit tot vaststelling van het plan ten onrechte geen mededeling aan hen is gedaan.
6.1. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond, wat hier verder ook van zij, betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit die reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog treft geen doel.
Inhoudelijke bezwaren
7. [appellanten] betogen dat het plan een onaanvaardbare beperking van de bouwmogelijkheden voor het perceel met zich brengt nu ter plaatse niet langer de bouw van een woning mogelijk is. Zij voeren aan dat de raad gezien deze beperking ten opzichte van het vorige planologische regime ten onrechte stelt dat sprake is van een conserverend plan.
7.1. Volgens de raad is uitdrukkelijk beoogd in het plan niet langer te voorzien in de mogelijkheid om een woning te realiseren op het betreffende perceel. De raad wijst erop dat de voorheen aanwezige woning is gesloopt. Hij acht de realisatie van een nieuwe woning na de verbreding van de A2 vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk. Voorts is het plan volgens de raad conserverend van aard nu dit geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.
7.2. Blijkens de verbeelding heeft het perceel de bestemming "Agrarisch".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor agrarisch aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Ingevolge lid 3.2, onder a, voor zover hier van belang, is op en in deze gronden het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
7.3. Blijkens de plankaart van het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied 2006" had het perceel de bestemming "Landelijk gebied I" met de aanduiding "woning".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de voorschriften van dit plan, zijn de op de plankaart als "Landelijk gebied I" aangegeven gronden ter plaatse van de aanduiding "woning(en)" bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 4.2, onder d, sub d, is binnen de op de plankaart met "woning" aangegeven gronden niet meer dan één woning toegestaan, dan wel het op de plankaart aangegeven aantal woningen.
7.4. De Afdeling stelt vast dat het voorgaande bestemmingsplan voorzag in de bouw van een woning op het perceel en dat het voorliggende plan niet voorziet in deze mogelijkheid. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere regels voor gronden vaststellen en zodoende bouwmogelijkheden beperken.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad in dit geval heeft besloten de bouwmogelijkheden voor het perceel te beperken omdat hij de bouw van een woning daar vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet langer wenselijk acht. De raad heeft toegelicht dat door de verbreding van de snelweg A2 ter plaatse van het perceel geluidhinder zal worden ondervonden en dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. De raad heeft ter zake opgemerkt dat op het perceel een geluidniveau van ongeveer 70 dB zal worden ondervonden. De raad heeft in het onderhavige geval in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het beperken van de bouwmogelijkheden dan aan het belang van [appellanten] bij het behouden daarvan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat weliswaar is gebleken van concrete plannen tot gebruikmaking daarvan, maar dat ook is gebleken dat [appellanten] reeds bij aankoop van het perceel in 2012 ervan op de hoogte waren dat de bouwmogelijkheid zou verdwijnen en dat de gronden bestemd zouden worden voor agrarisch gebruik.
Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat dientengevolge in het onderhavige geval geen sprake van een conserverend plan kan zijn, wordt overwogen dat de raad heeft toegelicht dat volgens hem sprake is van een dergelijk plan indien daarin niet wordt voorzien in nieuwe ontwikkelingen en dat indien dit wel het geval is wordt gesproken van een ontwikkelingsgericht plan. Nu het in geding zijnde plan ter plaatse van het perceel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat derhalve sprake is van een conserverend plan. Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.
w.g. Koeman w.g. Schoonbrood
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
694.