ECLI:NL:RVS:2015:1275

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201407698/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • N. Verheij
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap op basis van onvoldoende bewijs van nationaliteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die verzocht om het Nederlanderschap. Het verzoek was eerder op 22 februari 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat het door de appellant overgelegde Guineese paspoort niet geschikt was om zijn nationaliteit aan te tonen. De staatssecretaris had het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard op 10 januari 2014, waarna de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2014 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaarde.

De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het paspoort niet kon dienen ter vaststelling van zijn nationaliteit. Hij verwees naar een verklaring van de ambassade van Guinee, waarin stond dat zijn paspoort geldig en authentiek was. De staatssecretaris had echter geconcludeerd dat het paspoort niet aan de appellant was afgegeven, omdat het document geen handtekening van hem bevatte en er geen identificatie had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat het paspoort niet kon dienen ter vaststelling van de nationaliteit van de appellant.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris het verzoek van de appellant terecht had afgewezen. De appellant had niet voldoende bewijs geleverd om zijn nationaliteit aan te tonen, en zijn argumenten over willekeur werden niet nader geconcretiseerd. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij het aanvragen van een paspoort en de noodzaak van identificatie en bewijs van nationaliteit.

Uitspraak

201407698/1/V6.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juli 2014 in zaak nr. 14/905 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Magram-Tetteroo, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN moet de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina's met in- en uitreisstempels.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat het door [appellant] overgelegde, Guineese paspoort met nummer R0422976 (hierna: het paspoort) niet geschikt is om zijn nationaliteit aan te tonen, zodat zijn nationaliteit niet is komen vast te staan. Aan dit standpunt heeft de staatssecretaris de conclusies van Bureau Documenten in een weerwoord van 11 oktober 2013 op de door [appellant] overgelegde verklaring van de ambassade van Guinee in Brussel van 27 september 2013 (hierna: het weerwoord), ten grondslag gelegd. In het weerwoord is vermeld dat het paspoort echt is, maar niet is voorzien van een handtekening van [appellant], zodat niet kan worden vastgesteld of het document door de daartoe bevoegde autoriteiten aan [appellant] is afgegeven en voor hem is bedoeld.
3. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar voormelde verklaring van de ambassade van Guinee in Brussel van 27 september 2013 (hierna: de verklaring van de ambassade), waarin is vermeld dat zijn paspoort geldig en authentiek is, alsmede de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Guinee van september 2011, maart 2013 en juni 2014 (hierna tezamen: de ambtsberichten), dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het paspoort niet kan dienen ter vaststelling van zijn nationaliteit. Voorts betoogt [appellant] dat de staatssecretaris in andere zaken Guineese paspoorten wel heeft goedgekeurd, zodat sprake is van willekeur.
3.1. [appellant] heeft niet bestreden dat hij het paspoort niet in persoon heeft aangevraagd, het paspoort geen handtekening van hem bevat, geen sprake is geweest van identificatie, geen brondocument aan het paspoort ten grondslag is gelegd en dat het paspoort geen in- en uitreisstempels bevat. Evenmin heeft [appellant] bestreden dat hij de verklaring van de ambassade heeft verkregen op basis van een kleurenkopie van het paspoort. Reeds hierom heeft de staatssecretaris de conclusie van het weerwoord, dat niet is komen vast te staan dat het paspoort voor [appellant] is bedoeld, terecht aan het besluit van 10 januari 2014 ten grondslag gelegd. Dat uit de ambtsberichten volgt dat de aanvraagprocedure voor een paspoort in Guinee niet duidelijk is, althans dat het door [appellant] overgelegde paspoort op een in Guinee gebruikelijke wijze, te weten via een derde, is verkregen en dat volgens de verklaring van de ambassade moet worden uitgegaan van de echtheid van het paspoort, betekent niet dat de staatssecretaris ook van de juistheid van de inhoud van het paspoort heeft moeten uitgaan indien vaststaat dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort geen beoordeling van de identiteit en nationaliteit door de autoriteiten heeft plaatsgevonden. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat ook uit de ambtsberichten volgt dat een paspoortaanvraag in beginsel persoonlijk moet worden ingediend.
Voor de juistheid van de stelling van [appellant] dat de ambassade het paspoort wel inhoudelijk heeft beoordeeld, biedt de tekst van de verklaring van de ambassade geen aanknopingspunt, te minder nu de verklaring van de ambassade slechts op basis van een kleurenkopie van het paspoort is opgesteld en [appellant] niet nader heeft toegelicht waaruit de gestelde inhoudelijke beoordeling blijkt.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het paspoort niet kan dienen ter vaststelling van [appellant]’s nationaliteit, zodat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen.
Voorts heeft [appellant] zijn betoog dat sprake is van willekeur niet nader geconcretiseerd, zodat dit reeds hierom niet leidt tot het daarmee beoogde doel.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
164-766.