ECLI:NL:RVS:2015:1259

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201401554/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had op 1 oktober 2009 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 7 mei 2013 een tussenuitspraak deed en de staatssecretaris in de gelegenheid stelde om het geconstateerde gebrek in de motivering te herstellen. De staatssecretaris heeft vervolgens op 17 juni 2013 een nadere motivering gegeven, maar de rechtbank heeft op 24 januari 2014 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 1 oktober 2009 vernietigd.

Tegen deze uitspraken hebben zowel de vreemdeling als de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 16 april 2015 geoordeeld dat de hoger beroepen kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 april 2014 gegrond, waarbij het besluit van de staatssecretaris wordt vernietigd. De staatssecretaris wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling.

De Raad van State oordeelt verder dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling dient te vergoeden, tot een bedrag van € 980,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201401554/1/V2.
Datum uitspraak: 16 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris),
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 mei 2013 en haar uitspraak van 24 januari 2014, beide in zaak nr. 09/38999 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 7 mei 2013 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2013 heeft de staatssecretaris het besluit nader gemotiveerd. Deze brief is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 januari 2014 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 oktober 2009 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen beide uitspraken hebben de vreemdeling en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 14 april 2014 heeft de staatssecretaris opnieuw de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling beroep ingesteld. Het beroepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 7 mei 2013 overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling bij terugkeer naar [land], gelet op de door hem aangevoerde risicofactoren, geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). In de uitspraak van 24 januari 2014 heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris het geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld, zodat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 1 oktober 2009 niet in stand kunnen blijven. Reeds omdat de staatssecretaris in hoger beroep geen grief heeft gericht tegen het door de rechtbank in rechtsoverweging 10 van de uitspraak van 24 januari 2014 geconstateerde gebrek in de motivering van zijn standpunt over de ongeloofwaardigheid van één van de risicofactoren die volgens de vreemdeling bij zijn terugkeer naar [land] tot voormelde behandeling kan leiden, kunnen de grieven niet tot het beoogde doel leiden. Deze rechtsoverweging is immers onlosmakelijk verbonden met het oordeel van de rechtbank, dat de staatssecretaris zijn standpunt, dat de vreemdeling vanwege de geloofwaardig geachte risicofactoren, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, bij terugkeer naar [land] geen reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
In beide hoger beroepen
3. De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
In het beroep van de vreemdeling
4. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, wordt het hoger beroep van de vreemdeling geacht mede een beroep tegen het besluit van 14 april 2014 te omvatten. Hetgeen de vreemdeling in zijn beroepschrift heeft aangevoerd, merkt de Afdeling aan als onderbouwing van dat beroep.
5. De Afdeling begrijpt het betoog van de vreemdeling aldus, dat de staatssecretaris geen acht heeft geslagen op de overwegingen van de rechtbank en nog steeds niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij bij terugkeer naar [land] geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Reeds omdat de staatssecretaris in het besluit van 14 april 2014 over een aantal van de door de vreemdeling aangevoerde risicofactoren in het geheel geen standpunt heeft ingenomen, slaagt het betoog van de vreemdeling.
6. Het beroep is gegrond. Het besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Vanwege het tijdsverloop in deze procedure acht de Afdeling gronden aanwezig om de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb een termijn te stellen voor het nemen van een nieuw besluit.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraken;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2014 gegrond;
III. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 14 april 2014, V-nummer [v-nummer];
IV. draagt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling van 24 januari 2009 om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bossmann
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2015
314-802.