ECLI:NL:RVS:2015:1228

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
201403104/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012 en het Reparatiebesluit

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedateerd op 22 april 2015, wordt het beroep van drie appellanten tegen het 'Reparatiebesluit Bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012' behandeld. De appellanten, wonend in de gemeente Valkenburg aan de Geul, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente, dat op 10 februari 2014 is vastgesteld. Dit besluit beoogde een eerdere uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 te repareren, waarin een eerder bestemmingsplan gedeeltelijk was vernietigd. De appellanten betogen dat de raad onjuist heeft gehandeld door de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aan hun percelen toe te kennen, zonder rekening te houden met de specifieke bedrijfsactiviteiten die zij uitoefenen, zoals het fokken en trainen van paarden.

De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te handhaven, omdat dit in lijn is met de gemeentelijke plansystematiek. De appellanten hebben niet overtuigend aangetoond dat hun specifieke bedrijfsactiviteiten niet binnen deze bestemming passen. De Afdeling wijst erop dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom de bestemming 'Gemengd - 1' niet is toegekend aan de percelen van de appellanten, en dat de aanpassingen in de bestemmingsomschrijving recht doen aan de bedrijfsvoering van andere paardenhouderijen in de gemeente.

De appellanten hebben ook betoogd dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de parkeerdruk en de verkeerssituatie rondom de horeca-inrichting op het perceel van appellant sub 3. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is, en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is. De beroepsgronden van de appellanten worden ongegrond verklaard, en de Afdeling bevestigt het besluit van de raad.

Uitspraak

201403104/1/R1.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Walem, gemeente Valkenburg aan de Geul,
2. [appellant sub 2], handelend onder de naam Stoeterij Engwegerhof, wonend te Schin op Geul, gemeente Valkenburg aan de Geul,
3. [appellant sub 3], wonend te Walem, gemeente Valkenburg aan de Geul,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2014 heeft de raad het "Reparatiebesluit Bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. E.H.M. Brans, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Goossens en drs. W.T.M. Hendriks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting  [partij A] en [partij B], bijgestaan door mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul, als partij gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Bij uitspraak van 12 juni 2013 in zaak nr. 201206567/1/R1 heeft de Afdeling het besluit van 2 april 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012" gedeeltelijk vernietigd.
Met het besluit van 10 februari 2014 heeft de raad beoogd het vernietigde besluit te repareren. Het plan voorziet in een planregeling voor de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Walem en het perceel [locatie 4] te Schin op Geul.
Het beroep van [appellant sub 2]
2. [appellant sub 2] betoogt dat de raad door het aanpassen van de omschrijving van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de definitie van "manege", op onjuiste wijze gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013. Hiertoe voert [appellant sub 2] aan dat zijn bedrijf een productiegerichte paardenhouderij is, waar een combinatie van fokken en gebruiksgerichte activiteiten plaatsvindt. Volgens [appellant sub 2] wordt in het plan ten onrechte vastgehouden aan één standaard voor alle paardenhouderijen binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul, zonder dat acht wordt geslagen op de specifieke bedrijfssituatie op zijn perceel [locatie 4] te Schin op Geul. [appellant sub 2] voert in dit verband aan dat sprake is van meerdere gemengde bedrijfsactiviteiten. Het toekennen van een op maat gesneden gemengde bestemming in plaats van een agrarische bestemming doet volgens hem recht aan de bedrijfsactiviteiten.
[appellant sub 2] wijst er voorts op dat hij vanaf 2002 diverse bedrijfsactiviteiten behorende bij zijn paardenhouderij uitoefent, zoals het geven van rijlessen, het exploiteren van een pensionstalling en het leveren van benodigdheden op het gebied van de tuig- en mensport.
2.1. In voormelde uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 is geoordeeld dat ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, onder a, van de planregels, in samenhang bezien met artikel 1, lid 1.12, van de planregels, op gronden met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" een agrarisch bedrijf met in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Slechts ondergeschikt aan deze grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zijn gebruiksgerichte nevenactiviteiten zoals het trainen en africhten van paarden toegestaan. Gelet hierop was het trainen en africhten van paarden op het perceel [locatie 4] als hoofdactiviteit naast het fokken van paarden niet als zodanig bestemd. De raad had naar het oordeel van de Afdeling voorts niet inzichtelijk gemaakt waarom hij aan het perceel [locatie 4] niet de bestemming "Gemengd - 1" met de functieaanduiding "paardenfokkerij" heeft willen toekennen, nu ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels op gronden met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van de functieaanduiding "paardenfokkerij" uitsluitend een productiegebonden paardenhouderij was toegestaan, waaronder ingevolge artikel 1, lid 1.141, werd verstaan een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
2.1.1. In de toelichting behorende bij het besluit van 10 februari 2014 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat voor andere paardenhouderijen in de gemeente Valkenburg aan de Geul eveneens geldt dat het fokken, africhten en trainen van paarden tot de hoofdactiviteiten behoren. Volgens de gemeentelijke plansystematiek vallen deze bedrijven binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". De raad heeft gelet hierop de omschrijving van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangepast. Voorts is ter verduidelijking van het verschil tussen de begrippen "paardenhouderij" en "manege", de definitie van het begrip "manege" aangepast. De bestemming "Gemengd - 1" is volgens de raad toegekend aan een bedrijf op het perceel [locatie 5] waar sprake is van een geheel andere situatie dan op de locatie [locatie 4].
2.1.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.12, van de planregels behorende bij het besluit van 2 april 2012, moet onder agrarisch bedrijf worden verstaan een productiehuishouding in economische zin waarbinnen uitsluitend of overwegend door bewerking van de natuurlijke en/of aangelegde bodem en/of door het houden van landbouw(huis)dieren arbeid wordt verricht ter verkrijging van plantaardige en/of dierlijke producten.
Ingevolge lid 1.110 van de planregels behorende bij het besluit van 10 februari 2014, moet onder manege worden verstaan een bedrijf met een publieksgericht karakter dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.
Ingevolge lid 1.141 van de planregels behorende bij het besluit van 2 april 2012, moet onder productiegebonden paardenhouderij worden verstaan een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, onder a en b, van de planregels behorende bij het besluit van 10 februari 2014 zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden onder meer bestemd voor agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een productiegebonden paardenhouderij, met de daarbij behorende voorzieningen.
2.1.3. De Afdeling stelt vast dat het trainen en africhten van paarden thans als hoofdactiviteit en niet langer slechts ondergeschikt aan de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is toegestaan, nu in de bestemmingsomschrijving van "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" in artikel 4, lid 4.1.1, onder b, van de planregels, het specifieke gebruik als "productiegebonden paardenhouderij met de daarbij behorende voorzieningen" is opgenomen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 1, lid 1.12, van de planregels onder productiegebonden paardenhouderij moet worden verstaan een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten aan het perceel [locatie 4] niet de bestemming "Gemengd - 1" met de functieaanduiding "paardenfokkerij" toe te kennen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat die bestemming specifiek is opgesteld voor de [locatie 5], omdat op die locatie in het verleden vergunningen en vrijstellingen zijn verleend voor verschillende bedrijfsactiviteiten die onderling geen raakvlak hebben. Het betreft een voormalig klooster waarin een kapel, herberg, restaurant, bedrijfswoningen, stageverblijven, een handelsonderneming en een paardenfokkerij zijn gevestigd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de situatie ten aanzien van het perceel [locatie 5] niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat de raad bij het vaststellen van een planregeling voor zijn perceel ten onrechte niet heeft onderkend dat zijn bedrijfsactiviteiten tevens bestaan uit het geven van rijlessen, het exploiteren van een pensionstalling, het leveren van benodigdheden op het gebied van de tuig- en mensport en het organiseren van buitenritten met paard en koets, overweegt de Afdeling als volgt. Ten aanzien van voormelde gemengde bedrijfsactiviteiten heeft de raad onweersproken toegelicht dat dat deze in het verleden aanleiding hebben gevormd voor het indienen van handhavingsverzoeken. In het kader van de vraag of deze activiteiten positief konden worden bestemd, heeft [appellant sub 2] op 13 januari 2011 een aanvraag ingediend om het ontwerpbestemmingsplan "Engwerhof" vast te stellen. Op 11 april 2011 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Engwerhof" waarin verschillende nieuwe en te legaliseren bedrijfsactiviteiten en ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie [locatie 4] mogelijk werden gemaakt, niet vast te stellen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding te zien de desbetreffende bedrijfsactiviteiten thans positief te bestemmen. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een pensionstalling als hoofdactiviteit niet binnen de bedrijfsactiviteiten van een productiegebonden paardenhouderij past. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat een pensionstalling een grotere verkeersaantrekkende werking heeft en meer neigt naar een gebruiksgerichte paardenhouderij, vanwege de mogelijkheid dat de eigenaren van de paarden in de pensionstalling ter plekke gebruik maken van de paarden. Hierdoor komt de ruiter of amazone meer centraal te staan, hetgeen niet het geval is bij een productiegebonden paardenhouderij. De raad heeft er overigens terecht op gewezen dat in
artikel 4, lid 4.6.2, van de planregels een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van ondergeschikte paardenpensions.
Het betoog faalt.
2.2. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
3. Ter zitting heeft [appellant sub 3] haar beroepsgronden met betrekking tot de toetsing van het besluit van 10 februari 2014 door de raad aan de daartoe gestelde vereisten, de vraag of op grond van artikel 31, lid 31.1.1, van de planregels de verkoop van ijs langs de weg en het hebben van een terras op het perceel [locatie 2] te Walem zijn toegestaan, de motivering van de toevoeging in artikel 31, lid 31.1.1, sub 14, van de planregels dat daghoreca tot een oppervlakte van maximaal 292 m² is toegestaan, de toepassing van de nota "Beleidsnota Parkeernormen Valkenburg aan de Geul" van 17 december 2007 (hierna: de parkeernota) en de betwisting van de uitkomst van de "Quick Scan Flora en Fauna [locatie 3]", ingetrokken.
3.1. [appellant sub 3] voert aan dat het reparatiebesluit eerst na afloop van de in de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 opgenomen termijn van 26 weken is genomen.
3.1.1. Uit geen bepaling kan worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de in een uitspraak van de Afdeling vermelde termijn waarbinnen de raad wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen niet meer bevoegd is een dergelijk besluit te nemen. Het door [appellant sub 3] op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog faalt.
3.2. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat de raad ter zitting bij de behandeling van het besluit van 2 april 2012 heeft aangegeven dat in de planregels de horecafunctie op de eerste verdieping had moeten worden beperkt. Volgens [appellant sub 3] is dit ten onrechte niet in het besluit van 10 februari 2014 opgenomen. Hierdoor is haar vertrouwen geschonden en is sprake van strijd met de rechtszekerheid.
3.2.1. Ingevolge artikel 31, lid 31.1.1, aanhef en onder 14, van de planregels behorende bij het besluit van 10 februari 2014 zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor daghoreca tot een oppervlakte van maximaal 292 m², uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - daghoreca".
De raad heeft toegelicht dat uit de bouwaanvraag voor de
horeca-inrichting op het perceel [locatie 2] blijkt dat het bruto vloeroppervlak (hierna: b.v.o.) van de horeca-inrichting 292 m² bedraagt. Op grond van de voorheen geldende planregeling voor het perceel waren de gronden ter plaatse van de beoogde horeca-inrichting voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - daghoreca". Het aanduidingsvlak had een oppervlakte van ongeveer 180 m². In de voorheen geldende planregeling was niet bepaald dat daghoreca uitsluitend op de begane grond mocht plaatsvinden, zodat op de eerste etage ook daghoreca was toegestaan.
Gelet daarop was de totale toegestane oppervlakte voor daghoreca 360 m², hetgeen gevolgen heeft voor het noodzakelijke aantal parkeerplaatsen. De raad heeft toegelicht dat in verband hiermee van de zijde van de raad ter zitting bij de behandeling van het besluit van 2 april 2012 is aangegeven dat dit gebrek eventueel kan worden hersteld door in het plan op te nemen dat op de eerste verdieping geen horecafunctie mag worden uitgeoefend.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de opmerking ter zitting slechts een voorstel tot een oplossing betrof. De raad heeft in het reparatiebesluit kunnen besluiten de maximaal toelaatbare oppervlakte voor daghoreca af te stemmen op het b.v.o. zoals opgenomen in de bouwaanvraag. Er worden derhalve wat de oppervlakte van de bouwaanvraag betreft geen ruimere mogelijkheden geboden dan aangevraagd in de bouwaanvraag. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat het perceel [locatie 2] zowel een woonfunctie als een horecafunctie krijgt. Het gedeelte dat zal worden gebruikt voor daghoreca is volgens de raad kleiner dan het gedeelte dat voor wonen in stand blijft. Daarnaast zal het overgrote deel van de daghoreca worden gerealiseerd op de begane grond.
Voor het oordeel dat sprake is van rechtsonzekerheid dan wel schending van het vertrouwensbeginsel bestaat naar het oordeel van de Afdeling gezien het vorenstaande geen grond.
Het betoog faalt.
3.3. [appellant sub 3] stelt zich voorts op het standpunt dat de raad niet heeft gehandeld overeenkomstig de doelstelling, uitgangspunten en aandachtspunten van de parkeernota. De door de raad aangedragen omstandigheden die de vrijstelling van de parkeernorm rechtvaardigen, leiden er volgens [appellant sub 3] niet toe dat van de discretionaire bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
3.3.1. In de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 is geoordeeld dat op grond van de parkeernota ten behoeve van de horeca-inrichting op het perceel [locatie 2] met een b.v.o. van 292 m² 14,6 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd en ten behoeve van de woning op voornoemd perceel twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Vaststaat dat op het perceel [locatie 2] niet kan worden voorzien in alle benodigde parkeerplaatsen. De raad had naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom op dit punt van de parkeernota werd afgeweken. De enkele omstandigheid dat op grond van de parkeernota vrijstelling kan worden verleend van de parkeereis maakte het voorgaande volgens de Afdeling niet anders, nu de raad geen nader onderzoek had verricht of in de omgeving voldoende parkeerplaatsen in openbaar gebied op acceptabele afstand beschikbaar waren.
3.3.2. In de parkeernota staat dat op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de parkeernorm moeten worden gerealiseerd, maar dat door het gemeentebestuur vrijstelling van deze parkeereis kan worden verleend. Deze vrijstelling kan alleen worden verleend als het voldoen aan de normen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Bij het realiseren van minder parkeerplaatsen op eigen terrein dan de parkeernorm voorschrijft, moet worden onderzocht of er in de omgeving voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Er moet dan worden aangetoond dat parkeerplaatsen die bijvoorbeeld behoren tot het openbaar gebied op acceptabele afstand beschikbaar zijn.
3.3.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat het vasthouden aan de in de parkeernota opgenomen parkeereis op eigen terrein op overwegende bezwaren stuit. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat sprake is van een rijksmonument. De raad heeft uiteengezet dat het een project betreft met een onrendabele top vanwege de hoge restauratiekosten van het monumentale pand. Door vast te houden aan de parkeereis op eigen terrein zou het project geen doorgang kunnen vinden, waardoor leegstand en verpaupering van waardevol cultuurhistorisch erfgoed zouden optreden. Gezien het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid aanleiding kunnen zien voor vrijstelling van de parkeernorm. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd wordt geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat de raad niet heeft gehandeld overeenkomstig de doelstelling en uitgangspunten van de parkeernota.
Het betoog faalt.
3.4. Volgens [appellant sub 3] voldoet de uitgevoerde parkeerdrukmeting niet, dan wel onvoldoende, aan de in de parkeernota gestelde cumulatieve voorwaarden voor het verlenen van vrijstelling van de parkeereis. Het onderzoek naar de parkeerdrukte op de picknickplaats Kleineweg heeft plaatsgevonden in week 50 en 51. Gezien het verwachte gebruik van de picknickplaats in die periode kan volgens [appellant sub 3] geen overtuigende waarde worden toegekend aan het onderzoeksresultaat en het daarop gebaseerde advies. Voorts acht [appellant sub 3] het uitgangspunt in het reparatiebesluit dat er twee parkeerplekken beschikbaar zijn op de rabatstrook voor het pand [locatie 2] niet reëel, gelet op de bevindingen van het parkeeronderzoek waarin is geconcludeerd dat de "situatie straatparkeren" in Walem te verwaarlozen is aangezien de zeer summier beschikbare parkeermogelijkheid in beslag wordt genomen door bewoners.
Daarnaast is volgens [appellant sub 3] onvoldoende rekening gehouden met de in Walem reeds aanwezige bedrijvigheid. In dit verband wijst [appellant sub 3] op de verleende bouwvergunning met 6 parkeerplaatsen voor een informatie/ontmoetingsruimte op het perceel Walem 25a en het feit dat de verwachte verkeerstoename ten gevolge van de uitbreiding van het kamperen bij de boer op het perceel [locatie 3] niet in het onderzoek zijn betrokken. Ook de infrastructurele beperkingen in de nabijheid van [locatie 2] en [locatie 6], te weten een diepliggend wegdek en een smalle straat, zijn niet bij de besluitvorming betrokken. De raad heeft volgens [appellant sub 3] evenmin de verkeersveiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid rond de picknickplaats Kleineweg in de besluitvorming betrokken.
Voorts betwist [appellant sub 3] dat de picknickplaats ruimte biedt voor 15 parkeerplaatsen vanwege de oneffenheid van het terrein, de aanwezige waterpoelen en de beplanting.
3.4.1. In de toelichting bij het besluit van 10 februari 2014 is uiteengezet dat op eigen terrein bij het perceel [locatie 2] afgerond 17 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Op eigen terrein kunnen maximaal 7-8 parkeerplaatsen worden aangelegd. Twee daarvan kunnen worden aangelegd op de binnenplaats en 5-6 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd op het zijterrein. Op de rabatstrook voor het perceel [locatie 2] kunnen maximaal 2 auto’s worden geparkeerd. Voorts is binnen een afstand van 500 m van het perceel [locatie 2] de openbare parkeergelegenheid bij de picknickplaats aan de Kleineweg in Walem gelegen. Deze parkeerplaats beschikt over een capaciteit van 15 parkeerplaatsen en kan ruimte bieden aan de overige auto’s die niet op het eigen terrein van de horeca-inrichting en de rabatstrook kunnen worden geparkeerd. Daarnaast is er beperkte openbare parkeergelegenheid in de zijstraten in de buurt van de horeca-inrichting, te weten de rabatstroken langs de weg Walem.
Voorts is de daadwerkelijke beschikbaarheid van de openbare parkeerplek bij de picknickplaats onderzocht op basis van een parkeerdrukmeting, uitgevoerd door Urlings Verkeersadviesbureau Maastricht. In het rapport "Parkeerdrukmeting Walem - gemeente Valkenburg aan de Geul" van december 2013 is geconcludeerd dat op basis van de gegevens van de uitgevoerde parkeerdrukmeting kan worden gesteld dat er voor de vrijstelling van de parkeernorm op eigen terrein ten tijde van het verrichte onderzoek op elk meetmoment ruim voldoende vrije parkeerplaatsen in de directie omgeving zijn.
3.4.2. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen uitgaan van de resultaten van de parkeerdrukmeting. Hierbij wordt van belang geacht dat het onderzoek is uitgevoerd door een ter zake deskundig verkeersadviesbureau dat gedurende twee weken op verschillende dagen en tijdens verschillende tijdvakken de parkeerdruk op de parkeergelegenheid bij de picknickplaats heeft bijgehouden. Ten aanzien van de periode waarin de meting heeft plaatsgevonden neemt de Afdeling in aanmerking dat door [appellant sub 3] niet is betwist dat de gemeente Valkenburg zowel in de zomerperiode als rond het einde van het jaar een toeristenspits kent. Voorts heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat de onderzoeksresultaten van de parkeerdrukmeting niet juist zijn en dat de parkeerplaats ten tijde van de openingsuren van de daghorecazaak onvoldoende parkeercapaciteit biedt.
Voor zover [appellant sub 3] aanvoert dat het uitgangspunt in het reparatiebesluit dat er twee parkeerplekken beschikbaar zijn op de rabatstrook voor het pand [locatie 2] niet reëel is, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet slaagt aangezien ook indien van de desbetreffende rabatstrook geen gebruik zou kunnen worden gemaakt, de parkeerplaats bij de picknickplaats voldoende parkeergelegenheid biedt voor de auto’s die niet op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. De Afdeling gaat er daarbij van uit dat op eigen terrein minimaal 7 parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd en dat de overige 10 benodigde parkeerplaatsen voorhanden zijn op de parkeergelegenheid bij de picknickplaats die ruimte biedt aan 15 auto’s.
[appellant sub 3] kan evenmin worden gevolgd in haar standpunt dat bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met de verkeerstoename in Walem door dit initiatief en andere initiatieven. Door [appellant sub 3] is niet gemotiveerd weersproken dat de verkeerstoename als gevolg van deze initiatieven niet tot problemen zal leiden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op dit moment ongeveer 1.000 motorvoertuigen per etmaal over de weg Walem rijden, terwijl een erftoegangsweg in een dergelijke omgeving ongeveer 2.500 motorvoertuigen per etmaal zou moeten kunnen verwerken.
Met betrekking tot de verkeersveiligheid overweegt de Afdeling dat de raad zich onbetwist op het standpunt heeft gesteld dat auto’s één voor één de parkeerplaats bij de daghorecagelegenheid kunnen oprijden en dat ter plaatse geen sprake is van intensief verkeer. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van een verkeersonveilige situatie als gevolg van het plan.
[appellant sub 3] kan voorts niet worden gevolgd in haar betoog dat de parkeerplaats Kleineweg geen ruimte biedt aan 15 parkeerplaatsen vanwege de oneffenheid van het terrein, de aanwezige waterpoelen en de beplanting. De Afdeling acht in dit verband van belang dat uit de parkeerdrukmeting volgt dat het terrein beschikt over een capaciteit van 15 parkeerplaatsen en dat in de parkeerdrukmeting tevens rekening is gehouden met het feit dat het terrein oneffenheden vertoont waardoor waterpoeltjes ontstaan.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat onvoldoende rekening is gehouden met de aan haar verleende bouwvergunning met 6 parkeerplaatsen voor een informatie- en ontmoetingsruimte en met de verwachte verkeerstoename en de daarmee verbonden
parkeervoorziening ten gevolge van de uitbreiding van het kamperen bij de boer op het perceel [locatie 3], overweegt de Afdeling dat deze omstandigheden, wat daar verder van zij, gelet op de resultaten van de parkeerdrukmeting niet tot het oordeel leiden dat niet in voldoende parkeergelegenheid voor het perceel [locatie 2] kan worden voorzien.
Het betoog faalt.
3.5. [appellant sub 3] voert voorts aan dat de afstand van 350 m, gemeten in vogelvlucht van het perceel [locatie 2] tot de picknickplaats, niet als acceptabele afstand kan worden beschouwd, omdat deze afstand over niet voor publiek begaanbaar terrein is gemeten. De werkelijke afstand is volgens [appellant sub 3] ongeveer 522 m. Volgens [appellant sub 3] is dit geen acceptabele afstand.
3.5.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openbare parkeerplaats, zowel in vogelvlucht als op maaiveld gemeten, op een acceptabele afstand als bedoeld in de parkeernota is gelegen van het perceel [locatie 2].
Het betoog faalt.
3.6. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
3.7. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de ligging van de bebouwingslijn, de stippellijn die aangeeft waar het bebouwingsvlak loopt voor het plaatsen van bijgebouwen, zoals deze voor zijn perceel [locatie 1] is vastgesteld. De bebouwingslijn is volgens [appellant sub 1] niet in overeenstemming met het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied en het besluit van de raad inzake de vaststelling van het reparatiebesluit. De bebouwingslijn loopt thans op ongeveer 4 m van de woning, terwijl deze in het ontwerpbestemmingsplan op ongeveer 10 m van de woning liep. De doorgevoerde wijziging beperkt de bouwmogelijkheden van [appellant sub 1]. Voorts is volgens [appellant sub 1] sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien bij alle andere woningen de bebouwingslijn op ongeveer 10 m van de woning loopt. Volgens [appellant sub 1] is onvoldoende gemotiveerd waarom in het reparatiebesluit sprake was van een groter bijgebouwenvlak dan in het ontwerpbestemmingsplan.
3.7.1. In voormelde uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 is geoordeeld dat blijkens de verbeelding van het ontwerpplan aan het gehele perceel [locatie 1] te Walem de bestemming "Wonen" was toegekend, zodat op het perceel [locatie 1] het gebruik van deze gronden als tuin behorende bij zijn woning was toegestaan. Vaststaat dat het plan ten opzichte van het ontwerp in zoverre is gewijzigd. Uit het besluit van 2 april 2012 volgde niet op welke wijze de raad rekening had gehouden met het belang van [appellant sub 1] om de desbetreffende gronden als tuin behorende bij zijn woning op het perceel [locatie 1] te gebruiken. Het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - landschappelijke en natuurlijke waarden" voor het perceel [locatie 1], was gegrond, zodat dit plandeel naar het oordeel van de Afdeling wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb diende te worden vernietigd.
3.7.2. In de toelichting behorende bij het reparatiebesluit heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het perceelsgedeelte ter plaatse van de achtertuin van [appellant sub 1] waaraan in het besluit van 2 april 2012 ten onrechte de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden" was toegekend, binnen het overgangsgebied tussen de bebouwingsconcentratie van Walem en het buitengebied ligt. Het is niet wenselijk dat ter plaatse bebouwing wordt opgericht om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen. Omdat het bestemmingsvlak ziet op het gebruik en het betreffende perceelsgedeelte ook in gebruik is als achtertuin bij de woning, bestaan er geen bezwaren het perceelsgedeelte weer een woonbestemming te geven, zoals in het ontwerpbestemmingsplan. Hierbij wordt aangesloten bij de nabijgelegen percelen [locatie 7]. Het oprichten van bijgebouwen is niet op het gehele perceel wenselijk, daarom wordt de aanduiding "bijgebouwen" niet aangepast. Bijgebouwen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding. Het bestemmingsvlak "Wonen" wordt voor het perceel [locatie 1] overgenomen uit het ontwerpbestemmingsplan voor zover dit betrekking heeft op de tuin, aldus de toelichting.
3.7.3. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] de beroepsgronden dat hij zich niet kan verenigen met de beperktere bebouwingsmogelijkheden als gevolg van het feit dat de op de verbeelding weergegeven aanduiding "bijgebouwen" een kleinere oppervlakte beslaat dan in het ontwerpbestemmingsplan en dat hiermee sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat bij de naastgelegen woningen ruimere bebouwingsmogelijkheden voor bijgebouwen aanwezig zijn, niet heeft aangevoerd tegen het besluit van 2 april 2012 waarmee de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012" heeft vastgesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroepsgronden hiermee dan ook uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Zoals hiervoor reeds is overwogen kan, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de bestemming van de omliggende percelen in het reparatiebesluit niet is gewijzigd ten opzichte van het besluit van 2 april 2012. Hetgeen [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht kan gelet hierop thans niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
3.8. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Melenhorst
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
490.