201403330/1/A3.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Groesbeek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 maart 2014 in zaak nr. 13/1589 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Op 11 december 2012 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord (thans: de korpschef) een door [appellante] ingediend verzoek om verstrekking van documenten over een aan haar opgelegde verkeersboete ingewilligd.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de korpschef het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.IJ. de Ruiter, werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat [gemachtigde], die namens [appellante] ter zitting bij de rechtbank is verschenen, daartoe door [appellante] is gemachtigd. De rechtbank heeft derhalve hetgeen door [gemachtigde] ter zitting naar voren is gebracht, niet bij de beoordeling van het beroep betrokken.
1.1. Olthof komt hiertegen op en betoogt dat de rechtbank een schriftelijke verklaring van hem heeft ontvangen waaruit blijkt dat [gemachtigde] voor hem werkzaam is, en geen aanleiding voor hem bestond dit nader te motiveren.
1.2. Hetgeen [gemachtigde] ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht, wijkt niet af van de gronden die in beroep door Olthof zijn aangevoerd. Voorts is in het hogerberoepschrift niet gemotiveerd dat en waarom de rechtbank, gelet op hetgeen door [gemachtigde] ter zitting naar voren is gebracht, niet tot het door haar gegeven oordeel heeft kunnen komen. Gelet hierop kan in het midden blijven of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat [gemachtigde] niet door [appellante] is gemachtigd om haar ter zitting bij de rechtbank te vertegenwoordigen en leidt het aangevoerde niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mededeling van de korpschef dat het overzicht zaakgegevens Mulder niet onder hem berust haar niet ongeloofwaardig voorkomt en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit document toch bij de korpschef berust. Daartoe voert zij aan dat het overzicht zaakgegevens Mulder bij iedere overtreding in het computersysteem wordt opgemaakt en dit document een analoge weergave is van het digitale dossier.
Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat voor de korpschef geen verplichting bestond om een overzicht zaakgegevens Mulder te genereren. Daartoe voert zij aan dat het in dit geval gaat om het reproduceren van informatie die zich reeds in een digitaal bestand bevindt en de korpschef derhalve kon volstaan met het printen van deze informatie.
3.1. De korpschef heeft in beroep en hoger beroep toegelicht dat onderzoek is gedaan naar het overzicht zaakgegevens Mulder, maar de gegevens niet in het computersysteem zijn ingevoerd of door een fout niet in het computersysteem terecht zijn gekomen en dit document derhalve niet is aangetroffen. Het document is in dit geval niet gemaakt. Dat veelal wel een overzicht zaakgegevens Mulder wordt aangemaakt, betekent niet dat dat in dit geval ook is gebeurd, aldus de korpschef.
3.2. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 17 december 2014 in zaak nr. 201404188/1/A3) overwogen dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de mededeling van de korpschef dat het overzicht zaakgegevens Mulder niet onder hem berust, omdat het in dit geval niet is opgemaakt, niet ongeloofwaardig voorkomt. Dat het gebruikelijk is dat een dergelijk document wordt opgemaakt, zoals [appellante] stelt en de korpschef niet betwist, brengt niet met zich dat dit document ook in dit geval is opgemaakt. Met hetgeen [appellante] heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het overzicht zaakgegevens Mulder toch onder de korpschef berust.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de Wob geen verplichting voortvloeit om een overzicht zaakgegevens Mulder te genereren door de daartoe vereiste gegevens alsnog in het computersysteem in te voeren. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 in zaak nr. 201204362/1/A3.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Verheij w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
382-798.