201403967/1/A3.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2014 in zaak nr. 13/3477 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluiten van 20 december 2012 heeft de minister het verzoek van [appellant] om verstrekking van de bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) aanwezige gegevens over zijn overleden ouders deels ingewilligd en deels afgewezen.
Bij besluiten van 21 maart 2013 heeft de minister de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 maart 2013, kenmerk 4974686/01, vernietigd, voor zover het de handhaving betreft van de weigering stukken te verstrekken van de Krijgsraad die vonnis heeft gewezen over de dienstweigering van de vader van [appellant], het besluit van 20 december 2012, kenmerk 4926354/01, herroepen, voor zover het deze weigering betreft, het verzoek om verstrekking van deze stukken ingewilligd en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats van het vernietigde besluit treedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: Wiv) verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Koetsier, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. Verbeek, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de minister in de gelegenheid te stellen de gegevens waarvan verstrekking is geweigerd omdat daarmee een nog actuele werkwijze van de AIVD bekend zou kunnen worden, nogmaals te beoordelen.
Op 14 januari 2015 heeft de minister in zoverre opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en aanvullende gegevens over de moeder en vader van [appellant] - te weten onderscheidenlijk 3 en 18 bladzijden uit de hen betreffende dossiers bij de AIVD ten dele - aan [appellant] verstrekt. De minister heeft dat besluit naar [appellant] en de Afdeling toegezonden.
[appellant] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wiv wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder dienst:
de AIVD.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, dragen de hoofden van de diensten zorg voor de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn.
Ingevolge artikel 45 kan, onverminderd de kennisneming van op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, van de gegevens verwerkt door of ten behoeve van een dienst slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, eerste volzin, deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt.
Ingevolge het tweede lid stelt de minister, voor zover een aanvraag, als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in de gelegenheid van zijn gegevens kennis te nemen.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, is artikel 47 van overeenkomstige toepassing op een aanvraag met betrekking tot persoonsgegevens die zijn verwerkt door of ten behoeve van een dienst ten aanzien van een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager.
Ingevolge het derde lid wordt de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard in de gevallen dat blijkt dat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op gegevens van een persoon die nog niet is overleden of op gegevens van een overleden persoon die niet de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager heeft.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, stelt de minister de aanvrager in kennis van de desbetreffende gegevens door:
a. het geven van een kopie van het document waarin de gegevens zijn neergelegd of door de letterlijke inhoud daarvan in andere vorm te verstrekken,
b. inzage van de inhoud van het desbetreffende document toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud van het desbetreffende document te geven of
d. inlichtingen uit het desbetreffende document te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid houdt de minister bij het kiezen tussen de vormen van in kennis stelling rekening met de voorkeur van de aanvrager en het belang van de dienst.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 47 in ieder geval afgewezen, indien:
a. betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij:
1°. de desbetreffende gegevens meer dan vijf jaar geleden zijn verwerkt,
2°. met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek in het kader waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt, en
3°. de desbetreffende gegevens niet relevant zijn voor enig lopend onderzoek;
b. betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 51 afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft de nationale veiligheid zou kunnen schaden.
Ingevolge het vierde lid zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op een aanvraag, als bedoeld in artikel 47 onderscheidenlijk artikel 50, voor zover een dergelijke aanvraag niet wordt afgewezen op grond van artikel 53 of artikel 54.
2. De minister heeft bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 20 december 2012 [appellant] twee afzonderlijke inzagedossiers inzake de bij de AIVD aanwezige gegevens over zijn ouders verstrekt. Volgens de minister zien deze gegevens op de vroegere taak van de AIVD met betrekking tot de communistische dreiging, zoals die in de tijd van de koude oorlog werd gevoeld, zodat het belang van de nationale veiligheid zich er niet tegen verzet dat hierover mededelingen worden gedaan. De documenten waarin de gegevens zijn geregistreerd worden echter niet of slechts ten dele ter inzage gegeven, omdat daardoor persoonsgegevens van derden, bronnen of een nog actuele werkwijze van de AIVD bekend zouden kunnen worden.
Door het openbaar worden van bronnen of een werkwijze kan het goed functioneren van de AIVD en daarmee de nationale veiligheid, ten behoeve waarvan de dienst werkzaam is, worden geschaad, aldus de minister.
3. Na met toestemming van [appellant] kennis te hebben genomen van de geweigerde gegevens, heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister [appellant] alle gegevens over zijn ouders uit de bij de AIVD aanwezige documenten heeft verstrekt die op grond van de Wiv mochten worden verstrekt. De geweigerde gegevens betreffen persoonsgegevens van derden, gegevens over bronnen of een actuele werkwijze van de AIVD, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt ter bescherming van welke soort gegevens kennisneming van documenten is geweigerd. Volgens hem wordt door zijn kennisneming van de documenten niet een actuele werkwijze van de AIVD bekend, omdat sinds de tijd waarin de gegevens over zijn ouders zijn verzameld de werkwijze essentieel is veranderd. Bovendien kunnen de gegevens die inzicht geven in een actuele werkwijze worden weggelakt.
Ook de persoonsgegevens van derden en bronnen kunnen worden geanonimiseerd en er kan een samenvatting van de geweigerde documenten worden gegeven. Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten is onvoldoende gewicht toegekend aan de voor hem zwaarwegende belangen bij verstrekking van de geweigerde documenten. De schaarse en fragmentarische informatie die is verstrekt, is ontoereikend en staat in geen verhouding tot de inbreuk die de rechtsvoorganger van de AIVD, de Binnenlandse Veiligheidsdienst (hierna: BVD) op zijn leven en dat van zijn ouders heeft gemaakt, aldus [appellant]. Hij heeft de minister gevraagd hem te informeren of er een specifieke aanleiding is geweest om zijn ouders te gaan volgen, gedurende welke periode zij zijn gevolgd, of zij meer intensief dan andere sympathisanten van het communisme zijn gevolgd en of en met wie informatie over zijn ouders is gedeeld. Ook wil hij weten hoe groot de dossiers over zijn ouders zijn. De voor hem nadelige gevolgen van de weigering van de minister deze voor hem essentiële vragen te beantwoorden zijn onevenredig in verhouding met het belang van de minister bij geheimhouding van de gegevens, mede gezien het feit dat deze zien op een periode van zestig tot zeventig jaar geleden, aldus [appellant]. Ten slotte betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Hiertoe voert hij aan dat in 2003 in een vergelijkbare zaak het bij de AIVD aanwezige dossier over de ASVA Studentenunie, die in de jaren zestig en zeventig door de BVD werd geobserveerd, met weglating van enige gegevens volledig openbaar is gemaakt.
4.1. De Afdeling heeft kennis genomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde gegevens.
4.2. Bij het besluit van 14 januari 2015 heeft de minister alsnog enige gegevens uit de bij de AIVD aanwezige dossiers over de ouders van [appellant] verstrekt. De besluiten van 21 maart 2013 komen reeds daarom voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij is nagelaten de besluiten van 20 december 2012 te herroepen, voor zover daarbij de kennisneming van deze gegevens is geweigerd.
Het betoog slaagt in zoverre.
4.3. Voor zover de minister verder heeft geweigerd de gegevens uit de dossiers te verstrekken, omdat die persoonsgegevens van derden, gegevens over bronnen en gegevens die inzicht kunnen bieden in een nog actuele werkwijze van de AIVD betreffen, is de Afdeling na kennisneming van deze gegevens evenals de rechtbank van oordeel dat die weigering gerechtvaardigd is. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet mogelijk is de geweigerde documenten in bewerkte vorm aan [appellant] te verstrekken, of een samenvatting ervan of inlichtingen daaruit aan hem te verschaffen, zonder dat voormelde gegevens daardoor bekend kunnen worden. Wat betreft de gegevens omtrent bronnen en de werkwijze is van belang dat de AIVD zijn wettelijke taak uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitoefenen. De minister moet deze gegevens geheim kunnen houden, omdat het verstrekken ervan ten koste gaat van het goed functioneren van de AIVD en daarmee van de nationale veiligheid, ter bescherming waarvan deze dienst is opgericht. Het belang van bronbescherming is niet alleen gelegen in het waarborgen van de veiligheid van met name menselijke bronnen, maar in het verlengde daarvan, in het voorkomen dat bronnen geen informatie aan de AIVD meer willen verstrekken.
Gelet op artikel 55, eerste lid, van de Wiv, gelezen in samenhang met het vierde artikellid, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister het belang van [appellant] bij verstrekking van de verzochte gegevens ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Deze bepaling bevat criteria aan de hand waarvan de minister een aanvraag, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wiv moet beoordelen. Daarbij is hem geen ruimte gelaten de belangen van de aanvrager in aanmerking te nemen.
De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu [appellant] in het bezit is gesteld van de gegevens met betrekking tot zijn ouders voor zover de beperkingen van de Wiv daaraan niet in de weg staan, zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Het betoog faalt in zoverre.
5. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de besluiten van 21 maart 2013 in stand heeft gelaten voor zover het betreft de daarbij gehandhaafde weigering de onder 4.2 bedoelde gegevens aan [appellant] te verstrekken. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen deze besluiten alsnog gegrond verklaren en de besluiten in zoverre vernietigen. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, voor het overige te worden bevestigd.
6. Gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, wordt het besluit van 14 januari 2015 van rechtswege geacht onderwerp van dit geding te zijn. Nu [appellant] ook inhoudelijke bezwaren heeft tegen de bij dat besluit gehandhaafde weigering gegevens uit de zijn ouders betreffende dossiers bij de AIVD te verstrekken omdat daardoor een nog actuele werkwijze van de AIVD bekend zou kunnen worden, heeft hij in zoverre belang bij een beroep dat betrekking heeft op dat besluit. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, is dat beroep evenwel ongegrond.
7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2014 in zaak nr. 13/3477, voor zover daarbij de besluiten van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 maart 2013, kenmerk 4974690/01 en 4974686/01, in stand zijn gelaten, voor zover daarbij is nagelaten de besluiten van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 december 2012, kenmerk 4926351/01 en 4926354/01, te herroepen, voor zover daarbij de kennisneming is geweigerd van de gegevens uit de bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst aanwezige dossiers over de ouders van [appellant] die bij het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 januari 2015, kenmerk 849ce868-or1-1.0, alsnog aan [appellant] zijn verstrekt;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 maart 2013, kenmerk 4974690/01 en 4974686/01, voor zover daarbij is nagelaten de besluiten van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 december 2012, kenmerk 4926351/01 en 4926354/01, te herroepen, voor zover daarbij de kennisneming is geweigerd van de gegevens uit de bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst aanwezige dossiers over de ouders van [appellant] die bij het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 januari 2015, kenmerk 849ce868-or1-1.0, alsnog aan [appellant] zijn verstrekt;
V. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 januari 2015, kenmerk 849ce868-or1-1.0, ongegrond;
VII. veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Borman w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
598.