201502411/2/A4.
Datum uitspraak: 10 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2015 heeft het dagelijks bestuur aan [verzoekster] een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend voor de lozing van afvalwater van het perceel [locatie] te Hilversum in het gemeentelijk rioolstelsel.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2015, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. E.C. Alders, ing. M. Hillmall en [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door B.G.J. van Wissen en J. Makkenze, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] heeft allereerst betoogd dat het bestreden besluit niet is ondertekend en mogelijk onbevoegd is genomen.
De voorzieningenrechter ziet in dit betoog geen aanleiding het besluit te schorsen nu mogelijke gebreken kunnen worden hersteld alvorens op het beroep wordt beslist.
3. [verzoekster] kan zich niet verenigen met de in vergunningvoorschrift 5 opgenomen lozingseisen en de daarmee samenhangende, in vergunningvoorschrift 7 opgenomen eisen ten aanzien van de bemonstering en analyse.
[verzoekster] betoogt dat de lozingseisen berusten op een verkeerde interpretatie van het BREF-document "Reference Document on Best Available Techniques for the Surface Treatment of Metals and Plastics" (hierna: BREF). De gestelde eisen gaan verder dan de lozingsnormen die volgens het BREF nodig zijn. Verder kunnen deze lozingseisen niet worden nageleefd mede omdat een gescheiden behandeling van afvalwaterstromen met verschillende samenstelling - anders dan waarvan het dagelijks bestuur uitgaat - niet mogelijk is, aldus [verzoekster].
3.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 5.2 mag het afvalwater dat wordt geloosd via meetpunt BRAHI0101 geen hogere concentraties verontreinigende stoffen bevatten dan de in tabel 3 (lees: tabel 2) genoemde grenswaarden.
Ingevolge vergunningvoorschrift 5.3 mag het afvalwater dat wordt geloosd via meetpunt BRAHI0102 (effluent ONO) geen hogere concentraties verontreinigende stoffen bevatten dan de in tabel 3 genoemde grenswaarden.
3.2. De vraag of het dagelijks bestuur de in de vergunningvoorschriften 5.2 en 5.3 opgenomen lozingseisen, gelet ook op het BREF, in redelijkheid nodig heeft kunnen achten ter bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater en of deze eisen met de beoogde bedrijfsvoering kunnen worden nageleefd, vergt nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent.
3.3. Ter zitting zijn [verzoekster] en het dagelijks bestuur het volgende overeengekomen. De in voorschrift 5.3 opgenomen lozingseisen vormen in beginsel het uitgangspunt voor het lozen van het effluent van de zogeheten ONO-installatie. Nader moet worden bezien of de in vergunningvoorschrift 5.2 opgenomen lozingseisen kunnen worden nageleefd. Tussen partijen zal maandelijks overleg plaatsvinden om de voortgang te bespreken met het oog op het bereiken van overeenstemming over de in vergunningvoorschrift 5.2 opgenomen lozingseisen en de naleefbaarheid daarvan, binnen een termijn van een half jaar, voordat de behandeling in beroep plaatsvindt.
3.4. De in geding zijnde lozingen worden thans gereguleerd door een in 1995 krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleende vergunning. Niet aannemelijk is gemaakt dat onmiddellijke gelding van de thans bestreden vergunning ter bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater geboden is. Gelet hierop alsmede op de tussen partijen gemaakte afspraken, ziet de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Ter zitting heeft [verzoekster] afgezien van een verzoek om een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 19 januari 2015, kenmerk 14.084110;
II. gelast dat het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015
190-720.