201501465/2/R3.
Datum uitspraak: 10 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Sportclub O.S.S. Merwesteyn Combinatie (hierna: OMC), gevestigd te Dordrecht,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Dordrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 heeft de raad het op 23 april 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Dubbeldam" gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft OMC beroep ingesteld.
OMC heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij A], [partij B], [partij C] en [partij D] (hierna: [partij A] en anderen) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2015, waar OMC, vertegenwoordigd door [penningmeester], en mr. L.C. Makkinga, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.W.J. Visser en drs. G.W. Boersma, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestreden besluit behelst de toevoeging van enkele bepalingen aan artikel 14 van de planregels, dat geldt voor gronden met de bestemming "Sport". Het verzoek van OMC heeft betrekking op het bepaalde in artikel 14, lid 14.4, van de planregels. OMC vreest dat zij door inwerkingtreding van dat artikellid per direct in haar trainingsmogelijkheden op sportcomplex Corridor zal worden beperkt omdat zij het aan de woningen Visserstuin 32 t/m 36 grenzende kunstgrasveld niet meer voor trainingsactiviteiten kan gebruiken.
3. Wat betreft het betoog van [partij A] en anderen dat [penningmeester] niet bevoegd was om het beroep en het verzoek namens OMC in te dienen wordt overwogen dat [penningmeester] desgevraagd bij brief van 3 maart 2015 een op zijn naam gestelde en door de voorzitter en de secretaris van OMC ondertekende machtiging heeft overgelegd, zodat hij, gelet op artikel 11 van de eveneens overgelegde statuten van OMC, bevoegd was het beroep en het verzoek in te dienen.
4. Wat betreft het betoog van [partij A] en anderen dat OMC geen belanghebbende is bij het bestreden besluit omdat zij slechts huurder en gebruiker is van de sportvelden waarop het besluit betrekking heeft wordt overwogen dat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit gaat dat OMC als belanghebbende kan worden aangemerkt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak no. 201206869/1/R2 overweegt hij daartoe dat van een afgeleid belang sprake zou zijn in het geval OMC via een contractuele verhouding - in dit geval een huurovereenkomst - wordt getroffen in een belang dat soortgelijk is aan dat van de eigenaar van de sportvelden, de gemeente. Nu OMC zich keert tegen de gebruiksmogelijkheden die het plan biedt voor de sportvelden, is geen sprake van soortgelijke belangen.
5. Met het bestreden besluit is aan artikel 14 van de planregels, dat geldt voor de voor "Sport" aangewezen gronden, een nieuw lid 14.4, "Specifieke gebruiksregels", toegevoegd.
Ingevolge artikel 14, lid 14.4 van de planregels gelden voor het gebruik de volgende regels:
a. Op het sportcomplex Corridor:
1. mag het veld grenzend aan de woningen Visserstuin 32 t/m 36 tot het tijdstip dat de onder 2 genoemde maximaal toegestane geluidbelasting is bereikt, uitsluitend worden gebruikt voor het spelen van wedstrijden in het weekend;
2. mag uiterlijk per 1 september 2019 de maximale geluidsbelasting vanwege de sportactiviteiten, inclusief het stemgeluid van de sporters, toeschouwers en sportgeluiden op de gevels van de woningen Visserstuin 32 t/m 36 niet meer bedragen dan 50 dB in de dagperiode en 45 dB in de avondperiode;
3. is het om het onder 2 bedoelde doel te bereiken, toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' een geluidwal, zo nodig in combinatie met een geluidscherm, aan te leggen met een maximum hoogte van 5,5 m. De geluidwal wordt zo dicht mogelijk bij het veld aangelegd, echter op een afstand van minimaal 15 m van de grens van de bestemming ‘Wonen’; de overblijvende gronden tussen de geluidwal en de bestemming ‘Wonen’ worden ingericht als groengebied;
4. indien niet wordt voldaan aan de in 1, 2 en 3 genoemde regels is er sprake van strijdig gebruik.
Ingevolge artikel 31, lid 31.1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge lid 31.2 is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Ingevolge lid 31.4 is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
6. Niet in geschil is dat door het gebruik van het aan de woningen van [partij A] en anderen aan de Visserstuin 32 t/m 36 grenzende kunstgrasveld de in artikel 14, lid 14.4, onder a, onder 2, van de planregels opgenomen geluidsnormen worden overschreden. OMC en de raad hebben ter zitting toegelicht dat zij er daarom vanuit gaan dat de planregeling eraan in de weg staat dat OMC het gebruik van het kunstgrasveld na de inwerkingtreding van het plan voor trainingsactiviteiten voortzet. De raad wijst in dat verband op de bepaling over strijdig gebruik in artikel 14, lid 14.4, onder a, sub 4, van de planregels en stelt zich op het standpunt dat dat artikellid meebrengt dat het in artikel 31 van de planregels opgenomen gebruiksovergangsrecht niet van toepassing is.
De beoordeling van de juistheid van dat standpunt leent zich niet voor beoordeling in deze procedure en zal in de bodemprocedure dienen te geschieden. Ten aanzien van de vraag of in afwachting daarvan aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
7. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de tussenuitspraak van 2 juli 2014 (zaak nr. 201305379/1/R4), die betrekking heeft op het op 23 april 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Dubbeldam", is de kortste afstand tussen het kunstgrasveld en de woningen van [partij A] en anderen aan de Visserstuin minder dan 10 m en is daarmee niet voldaan aan de voor een veldsportcomplex - vanwege het daarvoor bepalende milieuaspect geluidhinder - in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aanbevolen afstand van 50 m. Voorts is de conclusie van het door [partij A] en anderen overgelegde rapport "Geluidmetingen 2011 Voetbalvereniging OMC, Visserstuin 5 te Dordrecht" van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid dat op de gevel van de woning aan de Visserstuin 32 als gevolg van een reguliere voetbaltraining van OMC op het kunstgrasveld sprake is van een relatief hoge geluidsbelasting, die als hinderlijk kan worden ervaren en daarmee het wooncomfort zal aantasten. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [partij A] en anderen met het oog op het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen belang hebben bij de inwerkingtreding van het plan.
Vast staat dat OMC op het sportcomplex Corridor naast het kunstgrasveld nog twee andere voetbalvelden in gebruik heeft. Deze velden liggen op grotere afstand van de woningen van [partij A] en anderen en het plan voorziet niet in een beperking van het gebruik van die velden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft OMC vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de capaciteit van die velden onvoldoende is voor haar trainingsactiviteiten. De enkele stelling dat deze velden door regen soms te nat zijn om te gebruiken is daartoe onvoldoende, nu de raad heeft gesteld dat het aantal velden waarover OMC kan beschikken voldoet aan de normen van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het plan, ook indien het behelst dat gebruik van het kunstgrasveld voor trainingsactiviteiten niet meer is toegelaten, voor OMC niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden van het sportcomplex Corridor. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het plan niet in de weg staat aan het gebruik van het kunstgrasveld voor wedstrijden in de weekeinden, zodat voorshands niet aannemelijk is dat eventuele afkeuring van de andere velden voor wedstrijden tot onoverkomelijke problemen voor OMC leidt.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, na afweging van de betrokken belangen, af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Mathot
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015
413.