201501885/2/A1.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2015 in zaak nr. 14/8256 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2014 heeft het CBR het rijbewijs van [verzoeker] vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit ongeldig verklaard vanwege het niet meewerken aan een alcoholslotprogramma (hierna: ASP).
Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft het CBR het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 maart 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-Van der Ark, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot het schorsen van de besluiten van 20 juni 2014 en 22 augustus 2014.
3. Ter zitting is namens [verzoeker] naar voren gebracht dat zijn spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat hij een uitbater is van een horecabedrijf in Lekkerkerk waarvan de omzet al jaren onder druk staat en de verdiensten behoorlijk zijn teruggelopen. Volgens [verzoeker] werkt hij al jaren als deeltijd vrachtwagenchauffeur bij [transportbedrijf] in Lekkerkerk. In de aankomende zomerperiode wil [verzoeker] daarom als vrachtwagenchauffeur aan het werk om de teruglopende inkomsten van zijn horecabedrijf aan te vullen.
Volgens [verzoeker] dreigt hij vanwege de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs deze aanvullende inkomsten mis te lopen waardoor gedwongen beëindiging van zijn horecabedrijf een reële optie is.
3.1. De voorzieningenrechter overweegt dat van [verzoeker] in deze procedure niet eerder heeft gesteld dat hij als deeltijd vrachtwagenchauffeur werkt bij een transportbedrijf. Bovendien heeft [verzoeker] deze stelling niet gemotiveerd met feiten en omstandigheden.
Verder heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn horecabedrijf vanwege bedrijfseconomische redenen zal moeten sluiten indien hij deze zomer niet kan werken als vrachtwagenchauffeur.
In het aangevoerde kan derhalve geen grond worden gevonden voor het oordeel dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door hem gevraagde voorlopige voorziening.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
543.