201410026/1/A2.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2014 in zaak nr. 14/8405 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de stichting Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (hierna: Stichting WEW).
Procesverloop
Bij brief van 25 juli 2014 heeft Stichting WEW aan [appellant] medegedeeld dat hij niet aanmerking komt voor kwijtschelding van het verlies ontstaan na de verkoop van de woning [locatie] te [plaats]. Verder is daarin medegedeeld dat [appellant] zo spoedig mogelijk informatie ontvangt over de hoogte van het verlies en hoe hij dat kan terugbetalen.
Bij brief van 8 augustus 2014 heeft Stichting WEW een verliesdeclaratie van de geldgever, een bank, afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2014 heeft Stichting WEW het door [appellant] tegen de brief van 25 juli 2014 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 3 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Stichting WEW heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, bezwaar te maken alvorens beroep in te stellen.
Ingevolge artikel 8:1 kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
2. De Afdeling is bij uitspraak van 17 december 2014 in zaak nr. 201403823/1/A2 tot het oordeel gekomen dat Stichting WEW, anders dan zij eerder heeft geoordeeld, geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Dit betekent dat Stichting WEW geen voor bezwaar en beroep vatbare besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb neemt. In de uitspraak van 17 december 2014 heeft de Afdeling overwogen dat alle tot 1 maart 2015 door Stichting WEW genomen beslissingen over het al dan niet kwijtschelden van schulden als gevolg van aan geldgevers uitbetaalde verliesdeclaraties, worden aangemerkt als besluiten als bedoeld in dat artikel. Tegen die besluiten kan bezwaar worden gemaakt bij de stichting en beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.
De in deze zaak op het bezwaar van [appellant] genomen beslissing van 2 september 2014, die is genomen vóór 1 maart 2015, is aan te merken als een besluit waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden gemaakt.
3. Aan de beslissing van 2 september 2014 heeft Stichting WEW ten grondslag gelegd dat, nu zij het ontstane verlies niet aan de geldgever heeft uitbetaald, zij geen vordering op [appellant] heeft en de brief van 25 juli 2014 daarom geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. [appellant] is het verlies niet aan haar, maar aan de geldgever verschuldigd, aldus Stichting WEW.
4. De rechtbank heeft overwogen dat Stichting WEW het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat met de afwijzing van de verliesdeclaratie op 8 augustus 2014 niet langer een bestuursrechtelijke rechtsverhouding tussen [appellant] en Stichting WEW, omdat de stichting de schuld niet van de geldgever heeft overgenomen.
5. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Nu Stichting WEW aan [appellant] te kennen heeft gegeven dat zij geen vordering op hem heeft, moet worden geoordeeld dat hij geen belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep. Dit dient niet-ontvankelijk te worden verklaard (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2013 in zaak nr. 201302333/2/A2).
Gelet hierop, komt de Afdeling niet toe aan hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd. De vraag of hij het verlies aan de geldgever dient te betalen, kan aan de orde worden gesteld in een procedure tussen hem en de geldgever.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Aangezien [appellant] evenmin belang had bij het door hem ingestelde beroep en de rechtbank dat niet heeft onderkend, ziet de Afdeling aanleiding het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep door de griffier van de Raad van State terug te laten betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
611.