ECLI:NL:RVS:2015:1171

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201406914/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Nederlanderschap op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn verzoek om het Nederlanderschap te verlenen af te wijzen. Het verzoek was afgewezen op 18 oktober 2013, omdat [appellant] niet in staat was zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 9 januari 2014, waarna de rechtbank Rotterdam op 24 juli 2014 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ook ongegrond verklaarde.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 februari 2015, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, en de staatssecretaris door mr. E.R.M. de Kock. De Raad overwoog dat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap vreemdelingen die daarom verzoeken, het Nederlanderschap kan worden verleend, mits zij voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder het aantonen van identiteit en nationaliteit. De staatssecretaris had geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond in bewijsnood te verkeren, omdat hij geen gelegaliseerde geboorteakte of paspoort had overgelegd.

[appellant] voerde aan dat hij al het mogelijke had gedaan om de benodigde documenten te verkrijgen, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd van zijn inspanningen. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij in bewijsnood verkeerde. De weigering om het Nederlanderschap te verlenen was volgens de Raad niet in strijd met het recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201406914/1/V6.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2014 in zaak nr. 14/825 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond en evenmin heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Niet in geschil is dat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte en geen paspoort heeft overgelegd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren. Daartoe voert hij aan dat uit het dossier blijkt dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit van een geboorteakte en een paspoort te komen, waartoe hij tevergeefs de ambassade van Myanmar in Brussel heeft bezocht. Het is voor hem onmogelijk terug te keren naar Myanmar of aldaar een professionele derde in te schakelen om de benodigde documenten te verkrijgen. Voorts vormt de weigering hem het Nederlanderschap te verlenen een inbreuk op zijn recht op privéleven, omdat hem een belangrijk onderdeel van zijn sociale identiteit wordt onthouden. Deze weigering is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, aldus [appellant].
3.1. [appellant] heeft nagelaten een afschrift van een geboorteakte aan te vragen via het dorpshoofd/de imam van zijn geboortedorp, zoals het consulaat-generaal van Myanmar te Breda hem bij brief van 14 juli 2012 heeft geadviseerd. Evenmin heeft hij een professionele derde in Myanmar ingeschakeld om aan een dergelijk document en een paspoort te komen. Dat een en ander voor hem onmogelijk is en hij niet in staat is de eventueel daarmee gepaard gaande kosten te betalen, is niet gebleken. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond al het mogelijke te hebben gedaan om de gevraagde documenten te verkrijgen en derhalve niet heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren.
[appellant] heeft eerst in hoger beroep stukken overgelegd en gesteld dat hij doende is een gelegaliseerde geboorteakte en een paspoort te verkrijgen bij de autoriteiten van Myanmar. Deze stukken worden buiten beschouwing gelaten aangezien het, daargelaten dat het aan de staatssecretaris is te beoordelen of hij daarmee alsnog aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, op de weg van [appellant] had gelegen deze stukken bij het verzoek of in bezwaar over te leggen. [appellant] heeft niet toegelicht waarom dat van hem niet mocht worden gevergd.
Aangezien [appellant] niet heeft aangetoond al het mogelijke te hebben gedaan om te voldoen aan de voor het verkrijgen van het Nederlanderschap geldende eisen, valt niet in te zien dat hij door de weigering hem het Nederlanderschap te verlenen wordt geschaad in zijn recht op privéleven. Van strijd met artikel 8 van het EVRM of het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is daarom geen sprake.Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
164-692.