201407879/1/A3.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2014 in zaak nr. 13/5560 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Best.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college een verzoek om informatie van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen en gereageerd op vier andere door [appellant] aan het college gedane verzoeken.
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het college het besluit van 28 oktober 2013 ingetrokken en het door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 oktober 2013, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover gericht tegen het besluit van 16 januari 2014, ongegrond verklaard en voorts een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om mede op de grondslag van de stukken, waarvan openbaarmaking is geweigerd, uitspraak te doen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 26 maart 2015.
Overwegingen
1. Bij e-mailbericht van 5 juni 2013 heeft [appellant] het college op grond van de Wob verzocht stukken te verstrekken die betrekking hebben op de aan zijn ex-echtgenote toegekende bijstandsuitkering en voorts vier andere verzoeken aan het college gedaan.
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college het Wob-verzoek krachtens artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob afgewezen en een reactie gegeven op de vier andere verzoeken van [appellant].
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar een advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften van 7 oktober 2013, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het college het besluit van 28 oktober 2013 ingetrokken, omdat de gehele ongegrondverklaring van het bezwaar niet strookt met het door de commissie gegeven advies, en vervolgens het bezwaar alsnog in overeenstemming met en onder verwijzing naar dat advies gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2013
2. De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 oktober 2013, niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] daarbij geen belang meer heeft gelet op de intrekking van dit besluit.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 16 januari 2014 heeft geduid als het bestreden besluit. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat op 16 januari 2014 geen nieuw voor beroep vatbaar besluit is genomen en derhalve ten onrechte nagelaten de door hem tegen het besluit van 28 oktober 2013 ingediende beroepsgronden te behandelen.
3.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Ingevolge het zesde lid staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
3.2. Met het besluit van 16 januari 2014 heeft het college het eerdere besluit van 28 oktober 2013 ingetrokken en opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist. Het besluit van 16 januari 2014 is derhalve een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het besluit niet appellabel is omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd, nu de beoordeling of een ingevolge de Awb voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is genomen, los staat van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. Gelet op de reden van intrekking van het besluit van 28 oktober 2013 heeft de rechtbank terecht geen belang van [appellant] meer aanwezig geacht bij behandeling van de door hem tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden en het besluit van 16 januari 2014 mogen duiden als het bestreden besluit. Voor zover [appellant] klaagt dat de rechtbank dit niet tijdens de behandeling ter zitting aan de orde heeft gesteld, wordt overwogen dat de rechtbank voorafgaand aan de zitting bij brief van 10 februari 2014 [appellant] hierover nader heeft geïnformeerd.
Het betoog faalt.
Het Wob-verzoek
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge het derde lid is het tweede lid, aanhef en onder e, niet van toepassing voor zover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.
5. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de ex-echtgenote van [appellant], als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, zwaarder dient te wegen dan het publieke belang bij informatieverstrekking. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de bijstandsuitkering aan de ex-echtgenote als alleenstaande is toegekend, zij niet heeft ingestemd met openbaarmaking van de verzochte informatie, het college onweersproken heeft gesteld dat er geen stukken zijn die mede betrekking hebben op [appellant] en in het kader van de Wob geen betekenis toekomt aan diens persoonlijke belang bij verkrijging van de verzochte informatie.
6. [appellant] betoogt dat in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank ten onrechte is vermeld dat hij niets tegen de weigering om de verzochte informatie openbaar te maken heeft aangevoerd.
6.1. Daargelaten de juistheid van de passage in het proces-verbaal, vormt het betoog geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak, reeds omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak de rechtmatigheid van de door het college gehandhaafde afwijzing van het verzoek heeft beoordeeld aan de hand van de daartegen door [appellant] aangevoerde bezwaren.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd de verzochte informatie openbaar te maken, nu hij tijdens de toekenning en omzetting van de bijstandsuitkering nog getrouwd was en derhalve een rechtstreeks belang heeft bij het verkrijgen van de informatie.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 februari 2009 in zaak nr. 200803650/1), dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang bij een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat in het kader van de Wob geen betekenis toekomt aan het persoonlijke belang van [appellant] bij het verkrijgen van de verzochte informatie.
Het betoog faalt.
De andere verzoeken
8. Hetgeen [appellant] ter zake van de vier andere verzoeken in het hogerberoepschrift heeft betoogd, leidt op grond van hetgeen hierna wordt overwogen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in zijn betoog dat het college naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank van 21 februari 2013 opnieuw diende te beslissen, nu de rechtbank in die uitspraak de twee voorliggende procedures finaal heeft beslecht.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de reactie van het college op het enkele verzoek van [appellant] om gelden terug te storten geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is. Voor zover [appellant] met hetgeen hij ter zake hiervan heeft aangevoerd beoogt op te komen tegen het besluit tot toekenning van een bijstandsuitkering aan zijn ex-echtgenote en de daaraan verbonden verplichtingen, wordt overwogen dat die besluitvorming in dit geding niet voorligt.
De rechtbank heeft voorts evenzeer terecht overwogen dat de mededeling van het college dat het reeds eerder op een verzoek om kwijtschelding heeft gereageerd, een mededeling van informatieve aard is en derhalve evenzeer geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is.
Tot slot is de rechtbank terecht [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat het college gehouden is om diens ex-echtgenote op een civielrechtelijke verplichting ter zake van de verkoop van een woning te wijzen.
De betogen falen.
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de toekenning van de bijstandsuitkering aan zijn ex-echtgenote.
9.1. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] aan het op zijn verzoek nog van toepassing zijnde artikel 8:73 van de Awb geen recht op schadevergoeding kan ontlenen, nu de gestelde schade niet voortvloeit uit de in dit geding voorliggende besluitvorming. De rechtbank is derhalve wel ingegaan op het verzoek om schadevergoeding en zij heeft op juiste gronden geoordeeld dat dit verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Ook dit betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Borman w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
434.