201406579/1/V6.
Datum uitspraak: 15 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2014 in zaak nr. 14/543 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.F. Portier, advocaat te Eindhoven, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat [appellant] zijn identiteit niet heeft aangetoond en evenmin heeft aangetoond dat hij voor het overleggen van een gelegaliseerde geboorteakte in bewijsnood verkeert. Niet in geschil is dat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van een gelegaliseerde geboorteakte. Hij wijst daartoe op een door hem overgelegd afschrift van een website van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Saoedi-Arabië. Aan de daarop geformuleerde vijf vereisten voor het verkrijgen van een Saoedi-Arabische geboorteakte kan hij niet voldoen, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] zijn stelling dat de Saoedi-Arabische autoriteiten hem geen gelegaliseerde geboorteakte kunnen verstrekken, niet met bewijsstukken heeft gestaafd. De overgelegde verklaring van ene [persoon] maakt dit niet anders, nu deze verklaring niet is gedateerd en [appellant] niet heeft aangetoond in welke hoedanigheid [persoon] de verklaring heeft afgelegd. Evenmin leidt het afschrift van de website van voormeld ministerie tot een andere conclusie. Daargelaten dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de vijf vereisten voor het verkrijgen van een Saoedi-Arabisch geboorteakte voor hem gelden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hij zijn stelling dat hij de bij die vereisten genoemde documenten die hij moet overleggen niet kan verkrijgen, niet met bewijsstukken heeft gestaafd. Dat [appellant] bij verscheidene bezoeken aan Saoedi-Arabië tevergeefs heeft gepoogd een gelegaliseerde geboorteakte van de autoriteiten aldaar te verkrijgen, heeft hij evenmin met bewijsstukken gestaafd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015
164-692.