ECLI:NL:RVS:2015:1166

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
201408068/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd op 16 juni 2014 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep op 23 september 2014 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 25 februari 2015 meegedeeld dat de vreemdeling niet aan de Italiaanse autoriteiten is overgedragen binnen de termijn van de Dublinverordening. Dit leidde ertoe dat de staatssecretaris het eerdere besluit van 16 juni 2014 heeft ingetrokken en de aanvraag van de vreemdeling inhoudelijk in behandeling zal nemen. De vreemdeling heeft echter aangegeven het hoger beroep niet in te trekken.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep wegens het ontbreken van belang kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de behandeling van het asielverzoek niet aan Italië zal worden overgedragen. Daarnaast is er aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, aangezien deze aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 7 april 2015.

Uitspraak

201408068/1/V3.
Datum uitspraak: 7 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 september 2014 in zaak nr. 14/14067 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 september 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij brief van 25 februari 2015 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat de vreemdeling niet aan de Italiaanse autoriteiten is overgedragen binnen de termijn zoals genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Uit voornoemde brief blijkt dat de staatssecretaris het besluit van 16 juni 2014 heeft ingetrokken en dat de aanvraag van de vreemdeling, vanwege de overschrijding van deze overdrachtstermijn, inhoudelijk in behandeling zal worden genomen. Bij brief van 6 maart 2015 heeft de vreemdeling aangegeven geen aanleiding te zien het hoger beroep in te trekken.
1.1. Nu de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling niet zal worden overgedragen aan Italië, leidt dit tot de conclusie dat het hoger beroep wegens het ontbreken van belang kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. Met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Awb opgenomen criterium bij toepassing van artikel 8:75 van deze wet is dan een proceskostenveroordeling mogelijk.
Gezien het hiervoor onder 1. en 1.1. overwogene is in dit geval sprake van een tegemoetkoming in de zin van voormelde bepalingen. In dit geval is derhalve een proceskostenveroordeling mogelijk.
1.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2015
574-796.