ECLI:NL:RVS:2015:116

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201402651/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2014, waarin het beroep van [appellant] tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 18 maart 2011 het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2010 herzien en op nihil gesteld, en op 9 juni 2011 hetzelfde gedaan voor 2011. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang had gemaakt en dat het ontbreken van bewijsstukken aan hem kon worden toegerekend. [appellant] stelde dat hij was opgelicht door het gastouderbureau en dat dit niet ten laste van hem mocht worden gebracht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 november 2014 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door G. Kaplan, en de Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer. De Afdeling overwoog dat [appellant] als aanvrager van de kinderopvangtoeslag verantwoordelijk is voor de aanvraag en dat hij had moeten kunnen weten dat de aanvraag betrekking had op andere perioden dan hij beoogde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de oplichting door het gastouderbureau voor rekening en risico van [appellant] kwam.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.

Uitspraak

201402651/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2014 in zaak nr. 13/3385 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag aan [appellant] over 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag aan [appellant] over 2011 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 15 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door G. Kaplan, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Bij besluit van 9 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 van € 13.184,00 aan [appellant] verleend. Bij besluit van 4 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 van € 12.701,00 aan hem verleend. Bij besluiten van 18 maart 2011 en 9 juni 2011, beide gehandhaafd bij besluit van 15 april 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen beide voorschotten herzien en op nihil gesteld.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft onder meer aan het besluit van 15 april 2013 ten grondslag gelegd dat [appellant] voor de jaren 2010 en 2011 geen schriftelijke overeenkomst met [gastouderbureau] heeft overgelegd en dat hij niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk kosten voor kinderopvang zijn gemaakt.
4. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat [appellant] voor de berekeningsjaren 2010 en 2011 geen schriftelijke overeenkomst heeft overgelegd en dat hij niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of het ontbreken van de voornoemde bewijsstukken aan [appellant] kan worden toegerekend. Dienaangaande heeft de rechtbank geoordeeld dat de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij door het gastouderbureau is opgelicht, indien juist, voor zijn risico en rekening komt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het ontbreken van bewijsstukken aan hem mocht toerekenen. Daartoe voert hij aan dat hij is opgelicht door het gastouderbureau en hij te goeder trouw was. De handelwijze van het gastouderbureau mag niet ten laste van hem worden gebracht door de voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil te stellen, aldus [appellant].
5.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen. Deze kan daarbij in beginsel uitgaan van de juistheid van die aanvraag.
Op 20 september 2010 is namens [appellant] een aanvraag voor een tegemoetkoming kinderopvangtoeslag ingediend. Dat hij met [gastouderbureau] - naar hij stelt - is overeengekomen dat het gastouderbureau de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor hem zou aanvragen, laat onverlet dat hij als aanvrager en ontvanger van de kinderopvangtoeslag verantwoordelijk is voor die aanvraag. Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd toegelicht dat hij de besluiten van 9 oktober 2010 en 4 december 2010, waarbij aan hem over 2010 € 13.184,00 en over 2011 € 12.701,00 aan voorschotten is toegekend, heeft ontvangen. Hij had er aldus, mede gelet op de in die besluiten genoemde perioden en bedragen, van op de hoogte kunnen zijn dat de aanvraag zag op voorschotten kinderopvangtoeslag voor een andere dan de door hem beoogde periode van oktober 2010 tot en met februari 2011. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] gestelde oplichting door het gastouderbureau, wat daar ook van zij, onder die omstandigheden voor zijn rekening en risico mocht laten.
Dat het gastouderbureau niet de door de Belastingdienst/Toeslagen verlangde informatie aan [appellant] heeft verstrekt, komt, gelet op de omstandigheid dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 24 april 2013 in zaak nr. 201204110/1/A2), op grond van artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte is van die kosten, eveneens voor zijn risico en rekening.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
85-705.