201405726/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 28 januari en 10 juni 2014 in zaak nr. 13/2887 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft het college een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en het besluit van 28 augustus 2012 gehandhaafd.
[appellant] heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 28 januari 2014 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken een gebrek in het besluit van 18 maart 2013 te herstellen door een aanvullend advies van een ter zake deskundige in te brengen waarin, gelet op de in rechtsoverweging 6 gegeven uitgangspunten, nader wordt bezien of sprake is van nadeel en zo ja op welk bedrag dat wordt getaxeerd.
Bij brief van 13 februari 2013 heeft het college ter voldoening aan de tussenuitspraak een door Tog Nederland Zuid B.V. opgesteld aanvullend advies (hierna: het aanvullend advies) aan de rechtbank gezonden.
[appellant] heeft een zienswijze ingediend.
Bij uitspraak van 10 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 maart 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen de uitspraken van 28 januari en 10 juni 2014 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, als advocaat werkzaam bij de gemeente Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken.
3. [appellant] is eigenaar van de woning [locatie] te Nijmegen (hierna: de woning), gelegen op de hoek van de Rode Kruislaan en de Laan van Scheut. Hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het op 31 oktober 2008 in werking getreden bestemmingsplan "Nijmegen Heyendaal" (hierna ook: het nieuwe bestemmingsplan), omdat dit plan volgens hem de bouw- en parkeermogelijkheden op gronden (hierna ook: het bouwterrein) ten oosten van de woning, aan de overzijde van de Laan van Scheut, vergroot.
4. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 augustus 2012 een door Tog Nederland b.v. (hierna: Tog) opgesteld advies van 14 juni 2012 ten grondslag gelegd. Daarin is het volgende vermeld. Het bouwterrein is in het bestemmingsplan "Nijmegen Heyendaal" bestemd als "Maatschappelijke doeleinden", op grond waarvan ter plaatse binnen op de plankaart aangegeven bouwvlakken bebouwing is toegestaan ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en onder voorwaarden ook voor kantoren, bedrijven, sportvoorzieningen en woningen, alsmede voor ondergeschikte horeca, detailhandel en dienstverlening, en ook verhardingen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en waterpartijen mogen worden gerealiseerd. Volgens het bestemmingplan mogen parkeerplaatsen binnen het gehele op de plankaart aangeduide bestemmingsvlak "Maatschappelijke doeleinden", ook buiten voormelde bouwvlakken, worden gerealiseerd. Het bouwterrein was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Heyendaal 1994-1" (hierna ook: het oude bestemmingsplan) onderdeel van gronden met de bestemming "Bijzondere doeleinden", op grond waarvan ter plaatse gebouwen ten dienste van sociale, religieuze, onderwijs, culturele of openbare instellingen en andere hiermede gelijk te stellen gebouwen, met daarbij behorende bouwwerken en werken mochten worden gerealiseerd, en onder voorwaarden ook kantines, personeelsrestaurants en mensa’s, detailhandel, horeca, dienstverlenende bedrijven, ontsluitingswegen en maximaal zeshonderd parkeerplaatsen voor motorvoertuigen. De parkeerplaatsen mogen op de onbebouwde gronden, dan wel in, op of onder de bebouwing worden gerealiseerd. [appellant] lijdt ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan enig planologisch nadeel, wegens een verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden en een beperkte aantasting van de gunstige situering van zijn woning. Een bij Tog werkende taxateur heeft de waarde van de woning onder het oude bestemmingsplan getaxeerd op een bedrag van € 435.000,00 en onder het nieuwe bestemmingsplan op een bedrag van € 427.000,00. Het aldus bepaalde planologisch nadeel ten bedrage van € 8.000,00 is lager dan het ingevolge artikel 6.2, tweede lid, van de Wro geldende forfaitair normaal maatschappelijk risico van 2% van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, zijnde een bedrag van € 8.700,00. Daarom komt de planschade niet voor vergoeding in aanmerking.
5. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat volgens het besluit van 18 maart 2013 het nieuwe bestemmingsplan niet slechts een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden mogelijk maakt, zoals in het advies van Tog is vermeld, maar dat dit niet betekent dat uitzicht, privacy, schaduwwerking, zonlichttoetreding en situeringswaarde voor [appellant] meer zijn verslechterd dan in dat advies is vermeld. Volgens het besluit staat het nieuwe bestemmingsplan weliswaar hogere bebouwing toe dan het oude bestemmingsplan, maar mag die hogere bebouwing op grotere afstand van de Laan van Scheut worden gerealiseerd dan de bebouwing die onder het oude bestemmingsplan op het bouwterrein was toegestaan. De rechtbank heeft overwogen dat uit de planvergelijking in het advies van Tog volgt dat de grens van het bouwvlak over een lengte van ongeveer vijftig meter met ongeveer tien meter naar het oosten is opgeschoven, maar ook dat direct schuin aan de voorzijde van de woning de grens van het bouwvlak over een lengte van ongeveer vijftien meter met ongeveer twee meter naar het westen, en derhalve in de richting van de woning, is opgeschoven en dat het college daarmee geen rekening heeft gehouden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat een beoordeling van het nadeel dat een planologische verandering heeft, in de zin van uitzicht, privacy, schaduwwerking, zonlichttoetreding en situeringswaarde, indien ten aanzien van het planschadeverzoek een deskundige is benoemd, ook door een deskundige dient te worden vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat, nu het college Tog niet om een nadere reactie heeft gevraagd, aan het besluit van 18 maart 2013 een gebrek kleeft.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door in de uitspraak van 10 juni 2014 te overwegen dat het college met het overleggen van het nader advies van Tog Zuid het gebrek in het besluit van 18 maart 2013 heeft hersteld, heeft miskend dat de verschuiving van het bouwvlak in de richting van zijn woning met ongeveer twee meter over een lengte van ongeveer vijftien meter, anders dan in het nader advies is vermeld, tot een groter planologisch nadeel lijdt. [appellant] voert aan dat ten gevolge van die verschuiving zijn privacy extra is aangetast. Dat de nieuwe bebouwing zijdelings ten opzichte van de woning is gesitueerd, betekent volgens [appellant], anders dan in het nader advies is vermeld, dat over de volle lengte van zijn perceel zijn privacy extra wordt aangetast, nu vanuit deze nieuwe bebouwing zowel via een zijraam als via de ramen aan de voor- en achterzijde van zijn woning in de woning kan worden gekeken. [appellant] betoogt voorts dat, nu ingevolge het nieuwe bestemmingsplan op het bouwterrein bebouwing van twaalf meter hoog is toegestaan, terwijl daar voorheen ingevolge het oude bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van maximaal acht meter en over vijf procent van het bebouwbare oppervlak een bouwhoogte van maximaal twaalf meter ten behoeve van dakopbouwen was toegestaan, het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij wat de bouwhoogte betreft geen planologisch nadeel lijdt.
6.1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 juni 2014 over het nader advies als volgt overwogen. In het nader advies is vermeld dat bij een maximale invulling van het oude bestemmingsplan over een aanzienlijke lengte op korte afstand van de woning bebouwing met een oppervlakte van ongeveer 270 m2 tot een hoogte van maximaal twaalf meter kon worden opgericht en dat na de planologische verandering over de gehele lengte van het bouwvlak bebouwing met een hoogte van maximaal twaalf meter kan worden gerealiseerd. Dit betekent weliswaar dat onder het nieuwe plan de toegestane bouwhoogte van bebouwing zijdelings van de woning verder in noordoostelijke richting toeneemt, maar deze hogere bebouwing is op een grotere afstand van de woning komen te liggen, nu het bouwvlak over een lengte van ongeveer vijftig meter met ongeveer tien meter in oostelijke richting is verschoven. Nabij de woning is de grens van het bouwvlak daarentegen over een lengte van ongeveer vijftien meter met ongeveer twee meter in westelijke richting opgeschoven en dus dichter bij de woning komen te liggen. In dit gedeelte van het bouwvlak is bebouwing met een bouwhoogte van maximaal zes meter toegestaan. Volgens het nader advies is, alles bijeen genomen, hierdoor de afname van het uitzicht vanuit de woning zo beperkt dat [appellant] op dit punt geen planologisch nadeel ondervindt. Ook het intreden van zonlicht en de privacy in de woning zullen door het nieuwe bestemmingsplan niet in relevante mate afnemen. Daarvoor is volgens het nader advies van belang dat het oude bestemmingsplan al ruime bouwmogelijkheden bood, dat de grens van het bouwvlak nu over een lengte van ongeveer vijftig meter ongeveer tien meter in oostelijke richting is opgeschoven, dat het gedeelte waar de maximale bouwhoogte is toegenomen van acht naar twaalf meter zijdelings van de woning is gelegen en dat het gedeelte van het bouwvlak dat ongeveer twee meter dichterbij de woning is komen te liggen, een zeer beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden betekent.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college met het nader advies op basis van een juiste planvergelijking inzichtelijk heeft gemaakt dat het planologisch nadeel niet groter is dan het college eerder heeft vastgesteld. Daarbij is van belang dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het nader advies op dit punt gebreken bevat. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college met de overlegging van het nader advies het gebrek in het besluit van 18 maart 2013 heeft hersteld.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door in de tussenuitspraak te overwegen dat hij ten gevolge van de planologische verandering geen planologisch nadeel wegens een toename van het aantal parkeerplaatsen ondervindt, heeft miskend dat de realisering van zeshonderd parkeerplaatsen onder het oude bestemmingsplan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. Hij voert aan dat de voorheen geldende bestemming "Maatschappelijke doeleinden" nimmer een parkeerbehoefte voor zeshonderd parkeerplaatsen zou genereren. Volgens [appellant] zou een eventuele vergroting van de oppervlakte aan bebouwing er toe leiden dat minder ruimte zou overblijven voor de realisering van parkeerplaatsen. Hij betoogt in dit verband tevens dat onder het oude plan geen ontsluiting van parkeerplaatsen op de Laan van Scheut nabij zijn perceel mocht worden gerealiseerd, terwijl dit onder het nieuwe bestemmingsplan wel is toegestaan.
7.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Heyendaal 1994-1" waren op gronden met de bestemming "Bijzondere Doeleinden" gebouwen toegestaan ten dienste van sociale, religieuze, onderwijs, culturele of openbare instellingen en andere hiermee gelijk te stellen gebouwen, alsook ontsluitingswegen en maximaal zeshonderd parkeerplaatsen.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, gelet op het aantal parkeerplaatsen dat bij deze bebouwing valt te verwachten, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de realisering van zeshonderd parkeerplaatsen niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Dat [appellant] de realisering van zeshonderd parkeerplaatsen onder het oude bestemmingsplan onwaarschijnlijk acht, betekent niet dat die realisering met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten.
7.2. Volgens het advies van Tog stond het oude bestemmingplan nabij de woning van [appellant] een ontsluiting op de Laan van Scheut toe, nu gronden met de bestemming "Bijzondere Doeleinden" mede waren bestemd voor ontsluitingswegen, en was ter plaatse ook feitelijk een ontsluitingsweg op de Laan van Scheut aanwezig. In het advies is er voorts op gewezen dat het toegestane aantal parkeerplaatsen geldt voor het gehele gebied met de bestemming "Bijzondere Doeleinden" ten oosten van Laan van Scheut, niet alleen voor de gronden waarop de nieuwbouw is gerealiseerd.
Het voorgaande betekent dat ingevolge het bestemmingsplan "Heyendaal 1994-1" ten oosten van de Laan van Scheut, binnen het bestemmingsvlak "Bijzondere Doeleinden", op onbebouwde gronden een groot aantal parkeerplaatsen kon worden gerealiseerd met een ontsluiting op de Laan van Scheut ter hoogte van de woning van [appellant]. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat binnen dit bestemmingsvlak onvoldoende ruimte was om op onbebouwde gronden zeshonderd parkeerplaatsen te realiseren. [appellant] kon dan ook onder het oude bestemmingsplan al van een groot aantal verkeersbewegingen langs zijn woning hinder ondervinden. Dat, zoals [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, op de plankaart van het oude bestemmingsplan pijlen zijn ingetekend die volgens het renvooi locaties voor ontsluitingswegen voor motorvoertuigen en langzaam verkeer aanduiden, maakt dit niet anders, nu aan die pijlen in de voorschriften van dat plan geen betekenis is gegeven, zodat daarmee bij de planvergelijking geen rekening dient te worden gehouden.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Oranje
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
507.