ECLI:NL:RVS:2015:1140

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201501457/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 29 januari 2015. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 februari 2015 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 27 maart 2015, waar de vreemdeling werd vertegenwoordigd door mr. J.W.J. van den Broek en de staatssecretaris door mr. D. Kuiper, is de zaak behandeld. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er zicht op uitzetting naar Marokko is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat er sinds 9 december 2014 geen zicht op uitzetting naar Marokko is. De staatssecretaris heeft echter aangetoond dat er wel zicht op uitzetting naar Algerije is, aangezien er een aanvraag voor een laissez passer is gedaan en een presentatie bij de Algerijnse diplomatieke vertegenwoordiging is gepland. De grief van de vreemdeling faalt, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201501457/1/V3.
Datum uitspraak: 3 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 februari 2015 in zaak nr. 15/1989 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2015 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 februari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaken nrs. 201500942/1/V3 en 201501797/1/V3, behandeld op 27 maart 2015, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W.J. van den Broek, advocaat te Eindhoven, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt.
2. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 2 april 2015 in zaken nrs. 201500942/1/V3 en 201501797/1/V3 ontbreekt met ingang van 9 december 2014 het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko.
Derhalve is de klacht terecht voorgedragen, maar dit kan gelet op het navolgende niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
3. Uit het door de staatssecretaris overgelegde nadere stuk, "Model M120 (Voortgangs)Gegevens met betrekking tot uitzetting", blijkt dat ten behoeve van de vreemdeling op 11 februari 2015 een aanvraag om afgifte van een laissez passer naar de Algerijnse autoriteiten is verzonden en dat is gerappelleerd. Voorts blijkt daaruit dat op 8 april 2015 een presentatie van de vreemdeling in persoon bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije staat gepland. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris bevestigd dat een laissez passertraject loopt bij Algerije. Niet in geschil is dat het zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt.
De grief faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015
371-722.