ECLI:NL:RVS:2015:114

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201403267/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering teveel uitbetaalde voorschotten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2014. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 5 september 2012, aangevuld op 11 september 2012, het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien naar € 7.372,00 en een bedrag van € 4.209,00 aan teveel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 november 2014. [appellante] voerde aan dat zij wel degelijk recht had op de kinderopvangtoeslag en dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte had geoordeeld dat zij niet had aangetoond dat de gastouderopvang in 2009 had plaatsgevonden op basis van een overeenkomst. De Belastingdienst/Toeslagen stelde echter dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de gastouder had betaald en dat de kosten van de opvang niet waren gedragen door [appellante].

De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk had betaald. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt had gesteld dat [appellante] niet had aangetoond dat zij recht had op de kinderopvangtoeslag. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403267/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2014 in zaak nr. 13/2295 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2012, aangevuld bij besluit van 11 september 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2009 herzien naar € 7.372,00 en een bedrag van € 4.209,00 aan teveel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep, voor zover thans nog van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. Degelink, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, zijn de artikelen 52, 53 en 54 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 12 augustus 2013, voor zover thans nog van belang, ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in 2009 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan dat besluit ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de gastouder heeft betaald.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 terecht heeft herzien en de teveel betaalde voorschotten terecht heeft teruggevorderd. Volgens haar moet op grond van het geheel aan overgelegde stukken worden aangenomen dat een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko bestond en dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. In dat verband verwijst [appellante] naar de door haar overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau, waarbij - naar zij stelt - er vanuit moet worden gegaan dat de daarin vastgelegde afspraken zijn uitgevoerd. Voorts stelt [appellante] dat zij de kosten voor kinderopvang aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven. Ook verwijst zij naar een aangifte inkomstenbelasting over 2009 van de gastouder en naar het jaaroverzicht 2009 van het gastouderbureau. Daarnaast voert zij aan dat niet hoeft te worden aangetoond dat er feitelijk kosten zijn gemaakt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten is. Daarbij is voorts overwogen dat de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen.
Uit de jaaropgave 2009 valt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet af te leiden dat de daarop vermelde kosten daadwerkelijk door [appellante] aan de gastouder zijn voldaan. Dit geldt evenzeer voor de kosten die [appellante] op het antwoordformulier van 1 september 2010 heeft ingevuld en aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft gezonden. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de overgelegde bankafschriften evenmin is af te leiden dat alle opvangkosten aan de gastouder zijn betaald, reeds nu het totale bedrag op deze bankafschriften ter hoogte van € 607,71 niet overeenkomt met de opvangkosten van € 4.392,00 die op de jaaropgave 2009 staan vermeld. Met de in hoger beroep overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2009 van de gastouder, waarin een bedrag van € 3.600,00 aan inkomsten uit werk voor [gastouderbureau] is opgegeven, heeft [appellante] evenmin bewijs geleverd van het volledig door haar voldoen van kosten voor kinderopvang, nu uit de aangifte niet blijkt dat de opgegeven werkzaamheden ten behoeve van [appellante] zijn verricht en, zo dat al het geval zou zijn, de aangifte geen bewijs is dat zij de kosten ook daadwerkelijk heeft betaald (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 in zaak nr. 201211207/1/A2). Daarbij moet voorts nog in aanmerking worden genomen dat de in de aangifte inkomstenbelasting 2009 door de gastouder opgegeven inkomsten niet overeenkomen met de in de jaaropgave 2009 opgegeven inkomsten van de gastouder. Tot slot is de schriftelijke verklaring van de gastouder, dat zij vanwege een schuldhulpverleningstraject contant dan wel in natura door [appellante] is betaald, eveneens onvoldoende bewijs dat [appellante] over het jaar 2009 alle kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad en om die reden geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2009. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van [appellante] ten aanzien van de overeenkomst geen bespreking meer.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
85-705.