ECLI:NL:RVS:2015:1126

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201408669/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete aan een werkgever wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een boete van € 16.000,00 was opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op 13 november 2012, maar na bezwaar werd deze gedeeltelijk gegrond verklaard, waardoor de boete werd gematigd tot € 12.000,00. De rechtbank vernietigde dit besluit en matigde de boete verder tot € 6.000,00. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 maart 2015. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als de minister vertegenwoordigd. De Raad overwoog dat de Wav van toepassing is zoals deze luidde tot 1 januari 2013. De Raad bevestigde dat het een werkgever verboden is om vreemdelingen arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. De Raad oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom zowel [appellante] als een opdrachtgever voor de illegale tewerkstelling van vreemdelingen beboet konden worden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister in zijn besluit van 28 februari 2013 onvoldoende had gemotiveerd, maar de Raad vond dat de minister dit gebrek had hersteld in zijn latere besluit.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 april 2015.

Uitspraak

201408669/1/V6.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2014 in zaak nr. 14/2455 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2012 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van in totaal € 16.000,00 wegens twee overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 28 februari 2013 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 13 november 2012 herroepen, in die zin dat hij de boete voor één overtreding heeft gematigd tot € 4.000,00 en de boete voor één overtreding heeft gehandhaafd, en de totale boete heeft vastgesteld op € 12.000,00.
Bij uitspraak van 9 januari 2014 in zaak nr. 13/3901 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2013 vernietigd, en bepaald dat de minister een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 21 maart 2014 heeft de minister het bezwaar van [appellante] opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2012 op dezelfde wijze als hiervoor vermeld, herroepen, en de totale boete vastgesteld op € 12.000,00.
Bij uitspraak van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 maart 2014 vernietigd, het besluit van 13 november 2012 herroepen, in die zin dat de boete voor één overtreding wordt gematigd tot € 2.000,00 en de boete voor één overtreding wordt gematigd tot € 4.000,00, en de totale boete derhalve vastgesteld op € 6.000,00, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.J. van Rijn, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Gelet op artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462) is op dit geding de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als overtreding aangemerkt.
In de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav, die als bijlage bij de door de minister toegepaste Beleidsregels boeteoplegging Wav 2012 (hierna: de beleidsregels) is gevoegd, is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,00 per persoon per overtreding.
2. Het door een inspecteur van de Inspectie SZW op ambtseed opgemaakte boeterapport van 27 augustus 2012 (hierna: het boeterapport) houdt in dat uit een controle en administratieve onderzoeken is gebleken dat een vreemdeling van Chinese nationaliteit en een vreemdeling van Ghanese nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) werkzaamheden voor [appellante] hebben verricht, bestaande uit het bezorgen van drukwerk, terwijl daarvoor geen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven. Het boeterapport houdt voorts in dat [opdrachtgever], gevestigd te [plaats], opdrachtgever is van [appellante].
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het rechtsoordeel in haar uitspraak van 9 januari 2014, inhoudende dat de minister in zijn besluit van 28 februari 2013 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij zowel [appellante] als [opdrachtgever] voor de illegale tewerkstelling van de vreemdelingen heeft beboet, heeft geëerbiedigd, en de minister dit in zijn besluit van 21 maart 2014 voldoende heeft gemotiveerd. [appellante] betoogt dat de minister geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 9 januari 2014. Zij voert aan dat de rechtbank in deze uitspraak het ne bis in idem-beginsel heeft opgeworpen en de beboeting van beide ondernemingen opportunistisch en selectief heeft genoemd, maar de minister niet op deze aspecten is ingegaan in zijn besluit van 21 maart 2014. Verder voert zij aan dat de minister onvoldoende is ingegaan op haar stelling dat sprake is van een onevenredige boete, nu de aan [opdrachtgever] opgelegde boete aan haar wordt doorbelast, en dit in strijd is met het ne bis in idem-beginsel.
3.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 9 januari 2014, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
"Bij het toetsen van de evenredigheid van een opgelegde boete moet de rechter ook kunnen nagaan of de Minister zijn bevoegdheid consistent en niet willekeurig uitoefent. In het geval dat bij een overtreding van artikel 2 Wav meerdere werkgevers binnen één keten worden beboet, moet de Minister inzichtelijk maken hoe en waarom hij in het voorliggende geval van die bevoegdheid gebruik maakt (Zie bijv. ABRvS 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS2013/815). Nu de Minister dit heeft nagelaten komt het bestreden besluit ook wegens dit motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking."
3.2. In de uitspraak van 9 januari 2014 heeft de rechtbank, anders dan [appellante] betoogt, niet het ne bis in idem-beginsel opgeworpen. Evenmin heeft de rechtbank in deze uitspraak overwogen dat de beboeting van zowel [appellante] als [opdrachtgever] opportunistisch en selectief is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van de minister van 28 februari 2013 een motiveringsgebrek bevat. In haar uitspraak van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister dit gebrek bij zijn besluit van 21 maart 2014 heeft hersteld. De rechtbank is terecht tot dit oordeel gekomen. In dit besluit heeft de minister terecht het standpunt ingenomen dat meer werkgevers voor hetzelfde feit kunnen worden beboet. Gelet op het ruime werkgeversbegrip in de Wav is het mogelijk om aan meer bedrijven in een keten boetes op te leggen, zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de definitiebepalingen van de Wav (Kamerstukken II 2003/04, 29 523, nr. 6, blz. 3). Nu de minister zowel [appellante] als [opdrachtgever] voor de illegale tewerkstelling van de vreemdelingen heeft beboet, wordt geen aanleiding gezien om te oordelen dat de minister in dit geval inconsistent dan wel willekeurig heeft gehandeld. Voorts heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat [opdrachtgever] de aan haar opgelegde boete aan [appellante] doorbelast, niet noopt tot matiging van de aan Reclameverspreiding Haaglanden opgelegde boete, nu deze doorbelasting in de zakelijke risicosfeer van [appellante] ligt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 in zaak nr. 201306003/1/V6).
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Nasrullah-Oemar
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
404.