ECLI:NL:RVS:2015:111

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201403325/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplanwijziging en rechtszekerheid in Hillegom

Op 21 januari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' door de raad van de gemeente Hillegom. Het besluit tot wijziging, genomen op 23 januari 2014, werd door twee appellanten betwist. Appellante sub 1 stelde dat het begrip 'bedrijfswoning' in de planregels hen onevenredig in hun belangen schaadt, terwijl appellante sub 2 zich richtte tegen het niet mogelijk maken van hun gewenste bouwplan op bepaalde percelen.

De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. Het beroep van appellante sub 1 werd niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ingediend was namens belanghebbenden die geen zienswijze hadden ingediend. Het beroep van appellante sub 2 werd gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid. De raad werd opgedragen om binnen vier weken het besluit te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor de raad om zorgvuldig om te gaan met de voorbereiding van bestemmingsplannen. De proceskosten van appellante sub 2 werden vergoed, evenals het griffierecht. Deze uitspraak onderstreept de rol van de Raad van State in het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening en het beschermen van de belangen van betrokkenen.

Uitspraak

201403325/1/R4.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. appellante sub 1] gevestigd te Hillegom, en andere,
2. [ appellante sub 2] gevestigd te Hillegom, en andere, (hierna: [appellante sub 2] en andere),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hillegom,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2014, kenmerk 3.4376, heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en andere en [appellante sub 2] en andere beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2014, waar [appellante sub 1] en andere, vertegenwoordigd door mr. S. Pronk, advocaat te Delft en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.L.J.M. van Hattum, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. A.M. van de Laar, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan voor drie bedrijventerreinen in de gemeente Hillegom.
Het beroep van [appellante sub 1] en andere
ontvankelijkheid
3. De raad stelt dat het beroep van [appellante sub 1] en andere, voor zover ingediend namens [belanghebbenden], niet-ontvankelijk is omdat zij geen zienswijze over het in beroep bestreden planonderdeel naar voren hebben gebracht.
3.1. De Afdeling stelt vast dat in de zienswijze van [belanghebbenden] uitsluitend bezwaren over de groenstrook naar voren zijn gebracht. Het beroep van [appellante sub 1] en andere, voor zover ingediend namens [belanghebbenden], voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 1, lid 16 van de planregels, dat een definitie van het begrip bedrijfswoning bevat, steunt derhalve niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
4. Het beroep van [appellante sub 1] en andere, voor zover ingediend namens [belanghebbenden], is niet-ontvankelijk.
artikel 1, lid 16 van de planregels
5. [ appellante sub 1] en andere richten zich tegen artikel 1, lid 16 van de planregels, waarin het begrip bedrijfswoning is gedefinieerd. [appellante sub 1] en andere stellen door de begripsomschrijving onevenredig in hun belangen te worden geschaad. Volgens [appellante sub 1] en andere gebruikt geen van de ondernemers hun woning ten behoeve van beheer en toezicht, waardoor het gebruik van hun bedrijfswoningen volgens hen niet als zodanig is bestemd.
[appellante sub 1] en andere onderschrijven de keuze van de raad om een functionaliteitscriterium in artikel 1, lid 16 te verwerken, maar stellen dat de begrippen ‘beheer’ en ‘toezicht’ ten onrechte in het artikel zijn opgenomen omdat deze begrippen bij het noodzakelijkheidscriterium behoren, dat de raad juist heeft beoogd te verlaten.
5.1. De raad stelt dat hoewel het plan in hoofdzaak conserverend van aard is, hij heeft gekozen het noodzakelijkheidscriterium uit het vorige plan los te laten omdat hieraan gelet op de moderne communicatiemiddelen niet meer kan worden voldaan. Door de aanpassing is het gebruik van de bedrijfswoningen door de zelfstandige ondernemers, die eigenaar zijn van de bedrijven, als zodanig bestemd, aldus de raad. De raad heeft niet beoogd de mogelijkheden voor bewoning van bedrijfswoningen in algemene zin te verruimen, maar heeft beoogd met de planregel te voorkomen dat de functionele binding van bewoners met het bedrijf te ver verwijderd raakt.
5.2. Aan de percelen van [appellante sub 1] en andere zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.
5.3. Ingevolge artikel 1, lid 16 van de planregels van het bestemmingsplan is een bedrijfswoning een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
5.4. Ingevolge artikel 1, lid 16 van de planregels van het vorige bestemmingsplan "Horst en Daal 1995" is een bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
5.5. Ter zitting hebben [appellante sub 1] en andere toegelicht dat zij allen zelfstandige ondernemers zijn, die eigenaar zijn van hun bedrijfspand met bijbehorende bedrijfswoning.
De raad heeft toegelicht dat de zelfstandige ondernemer die eigenaar van zijn bedrijf is en woont in de bijbehorende bedrijfswoning, zoals [appellante sub 1] en andere dat doen, vanuit die hoedanigheid het beheer voert van en het toezicht uitoefent op het bedrijf. In hetgeen [appellante sub 1] en andere hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. Dit betekent dat het gebruik door [appellante sub 1] en andere van hun bedrijfswoningen als zodanig is bestemd.
In hetgeen [appellante sub 1] en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen de functionele binding van bewoners van een bedrijfswoning met het bijbehorende bedrijf te relateren aan het beheer en/of toezicht op dat bedrijf. Nu het gebruik van de bedrijfswoningen van [appellante sub 1] en andere als zodanig is bestemd en nu het begrip bedrijfswoning in het voorliggende plan is verruimd ten opzichte van het vorige plan, ziet de Afdeling in hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 1] en andere door artikel 1, lid 16 van de planregels onevenredig in hun belangen worden geschaad.
Het betoog faalt.
6. Het beroep van [appellante sub 1] en andere is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2] en andere
7. [ appellante sub 2] en andere richten zich tegen het plan, voor zover daarin het door hen gewenste bouwplan op de percelen [locatie] niet is mogelijk gemaakt.
7.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij niet meer achter de planregeling voor de percelen [locatie] staat.
7.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
8. Het beroep van [appellante sub 2] en andere is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Wonen", voor zover betrekking hebbend op de percelen [locatie].
Opdracht
9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
10. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 2] en andere op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en andere niet-ontvankelijk voor zover ingediend namens [belanghebbenden];
II. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en andere, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en andere gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de gemeente Hillegom van 23 januari 2014, kenmerk 3.4376, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Wonen", voor zover betrekking hebbend op de percelen [locatie];
V. draagt de raad van de gemeente Hillegom op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Hillegom tot vergoeding van bij [appellante sub 2] en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Hillegom aan [appellante sub 2] en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
472-731.