ECLI:NL:RVS:2015:1109

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201407184/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om schadevergoeding

In deze zaak heeft de commanditaire vennootschap Haflingerhof de Heksenketel C.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2014. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Veere niet tijdig had beslist op de aanvraag van De Heksenketel om schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en legde een dwangsom op aan het college, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 18 maart 2014 niet-ontvankelijk. De Heksenketel was het niet eens met deze niet-ontvankelijkverklaring en stelde hoger beroep in.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 april 2015 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het van rechtswege ontstane beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank had moeten volstaan met de verwijzing naar het college voor een beslissing op het van rechtswege ontstane beroep. De Afdeling oordeelde verder dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de rechtsbijstand verleend door de gemachtigde van De Heksenketel niet als beroepsmatig kon worden aangemerkt, enkel vanwege de familierelatie tussen de gemachtigde en de bestuurder van De Heksenketel.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de niet-ontvankelijkverklaring en de verwijzing naar het college, en het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die De Heksenketel had gemaakt. De zaak is terugverwezen naar het college van burgemeester en wethouders van Veere voor verdere behandeling.

Uitspraak

201407184/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de commanditaire vennootschap Haflingerhof de Heksenketel C.V., gevestigd te Veere, waarvan vennoot is [vennoot], gevestigd te Veere,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2014 in zaak nr. 14/1871 in het geding tussen:
De Heksenketel
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
De Heksenketel heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om schadevergoeding.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen.
Bij uitspraak van 29 juli 2014 heeft de rechtbank dat beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond verklaard, bepaald dat het college een dwangsom van € 20,00 heeft verbeurd, het beroep, voor zover van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 18 maart 2014, niet-ontvankelijk verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van de bij De Heksenketel opgekomen reis- en verletkosten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft De Heksenketel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Heksenketel heeft daarop gereageerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Ingevolge het vierde lid kan de beslissing op het beroep echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
2. De rechtbank heeft de beslissing op het beroep van De Heksenketel, voor zover dat ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 18 maart 2014, met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb verwezen naar het college. Zij heeft daartoe aanleiding gezien, omdat bij het college een bezwaar van [middellijk bestuurder] van De Heksenketel (hierna: de bestuurder), tegen dat besluit aanhangig is en zij over onvoldoende stukken beschikt om een inhoudelijk oordeel te kunnen geven. Gelet op deze doorverwijzing heeft de rechtbank het van rechtswege ontstane beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het college te veroordelen tot vergoeding van de bij De Heksenketel opgekomen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Zij heeft daartoe overwogen dat de gemachtigde van De Heksenketel, [de broer] is van de bestuurder van De Heksenketel. De Heksenketel en de bestuurder dienen volgens de rechtbank met elkaar te worden vereenzelvigd. Gelet op de familierelatie tussen de gemachtigde en de bestuurder kan de aan De Heksenketel verleende rechtsbijstand niet worden geacht beroepsmatig door een derde te zijn verleend, aldus de rechtbank.
3. De Heksenketel betoogt terecht dat de rechtbank het van rechtswege ontstane beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb had de rechtbank moeten volstaan met verwijzing naar het college van de op dat beroep te nemen beslissing.
Uit de omstandigheid dat de rechtbank zich in het dictum van de aangevallen uitspraak heeft beperkt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en daarin niet de verwijzing van de beslissing op dat beroep vermeldt, kan, anders dan het college in verweer heeft aangevoerd, niet worden afgeleid dat de rechtbank die verwijzing niet heeft beoogd en het geschil met de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep definitief heeft willen beslechten. De rechtbank heeft in overweging 3 van de aangevallen uitspraak uitdrukkelijk overwogen dat zij met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb de beslissing op het tegen het besluit van 18 maart 2014 van rechtswege ontstane beroep naar het college verwijst. De omstandigheid dat het college inmiddels een besluit heeft genomen op het door de bestuurder tegen dat besluit gemaakte bezwaar en daartegen inmiddels beroep is ingesteld, betekent niet, zoals het college stelt, dat De Heksenketel geen belang meer heeft bij een beslissing op het van rechtswege ontstane beroep.
4. De Heksenketel betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de familierelatie tussen haar gemachtigde en haar bestuurder met zich brengt dat de rechtsbijstand niet kan worden geacht door een derde beroepsmatig te zijn verleend en daarom geen grond bestaat het college te veroordelen tot vergoeding van de bij haar in dat verband opgekomen kosten.
4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 7 november 2012 in zaak nr. 201203778/1/A2), staat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg dat een gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Evenmin staat een familierelatie aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat in het geval rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende, in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend.
In haar uitspraak van 11 juni 2014 in zaak nr. 201308099/3/A1 heeft de Afdeling vastgesteld dat de gemachtigde [broer] beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Verder behoort de gemachtigde niet tot hetzelfde huishouden als de bestuurder van De Heksenketel en is er geen aanwijzing dat de rechtsbijstand in dit geval niet op zakelijke basis is verleend. De gemachtigde dient daarom als derde te worden beschouwd. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat daarom geen aanleiding bestaat het college te veroordelen tot vergoeding van de kosten die De Heksenketel daarvoor heeft gemaakt.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het beroep van rechtswege tegen het besluit van 18 maart 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft nagelaten de verwijzing naar het college van het van rechtswege ontstane beroep in het dictum van haar uitspraak te vermelden en het verzoek van De Heksenketel om een proceskostenveroordeling heeft afgewezen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog bepalen dat het van rechtswege ontstane beroep naar het college wordt verwezen en hem veroordelen tot vergoeding van de bij De Heksenketel opgekomen proceskosten.
6. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2014 in zaak nr. 14/1871, voor zover daarbij het tegen het besluit van 18 maart 2014 van rechtswege ontstane beroep niet-ontvankelijk is verklaard, de verwijzing van dat beroep niet in het dictum is vermeld en het college van burgemeester en wethouders van Veere niet is veroordeeld tot vergoeding van de bij de commanditaire vennootschap Haflingerhof de Heksenketel C.V. opgekomen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. verwijst het van rechtswege ontstane beroep naar het college van burgemeester en wethouders van Veere;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij Haflingerhof de Heksenketel C.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 612,50 (zegge: zeshonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veere aan de commanditaire vennootschap Haflingerhof de Heksenketel C.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
686.