ECLI:NL:RVS:2015:1102

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201406985/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin een boete van € 12.000,00 werd opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op basis van een rapport van de arbeidsinspectie, waarin werd vastgesteld dat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid had verricht in het restaurant van [appellante]. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna [appellante] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting van de Raad van State op 17 februari 2015, werd [appellante] vertegenwoordigd door een gemachtigde en mr. J.M. Breevoort van DAS Rechtsbijstand, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. W.G.G. de Bakker. [appellante] betoogde dat de minister ten onrechte de verklaring van de vreemdeling aan zijn besluit ten grondslag had gelegd, omdat er sprake zou zijn van miscommunicatie en druk. De Raad van State oordeelde echter dat de minister terecht had aangenomen dat de vreemdeling de Nederlandse taal sprak en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de verklaring af te wijken.

Daarnaast betoogde [appellante] dat de vreemdeling als vennoot moest worden aangemerkt en niet als werknemer, maar de Raad van State bevestigde dat de vreemdeling in feite als werknemer moest worden beschouwd, omdat hij arbeid verrichtte ten behoeve van [appellante]. De Raad van State concludeerde dat de minister de boete terecht had opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201406985/1/V6.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2014 in zaak nr. 14/2288 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2013 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 12.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 10 februari 2014 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.M. Breevoort, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.G.G. de Bakker, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals deze wet luidt vanaf 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 3 juli 2013 (hierna: het boeterapport) houdt in dat arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW hebben waargenomen dat op 26 mei 2013 een vreemdeling van Egyptische nationaliteit (hierna: de vreemdeling) in de keuken van het restaurant [appellante], gelegen aan de [locatie] te [plaats], arbeid heeft verricht, bestaande uit het bereiden van pizza’s. Voor deze werkzaamheden heeft het UWV Werkbedrijf geen tewerkstellingsvergunning verleend.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten onrechte de verklaring van de vreemdeling mede aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. In dit verband wijst [appellante] op de bij de rechtbank overgelegde verklaring van de vreemdeling, waaruit volgt dat de vreemdeling de Nederlandse taal niet beheerst, ten tijde van zijn gehoor sprake was van miscommunicatie tussen hem en de betrokken arbeidsinspecteur, de inhoud van zijn aan het boeterapport gehechte verklaring niet overeenkomt met hetgeen hij daadwerkelijk heeft verklaard en hij onder druk is gezet om de verklaring te ondertekenen.
3.1. De minister mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de weergave van een ten overstaan van een arbeidsinspecteur afgelegde en ondertekende verklaring. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt.
In hetgeen [appellante] aanvoert, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat in dit geval van voormeld uitgangspunt dient te worden afgeweken. Blijkens het boeterapport is de vreemdeling op 26 mei 2013 in de Nederlandse taal gehoord. Uit zijn aan het boeterapport gehechte verklaring volgt dat hij de Nederlandse taal spreekt, verstaat en begrijpt. Derhalve bestond voor de betrokken arbeidsinspecteur geen aanleiding om een tolk in te schakelen. Voorts heeft de vreemdeling in zijn verklaring, nadat deze op schrift was gesteld en door de arbeidsinspecteur aan hem was voorgelezen, volhard en deze ondertekend. De enkele stelling dat de vreemdeling hiertoe onder druk is gezet, kan [appellante] niet baten, reeds omdat zij dit niet heeft gestaafd. Dat geldt ook voor het betoog van [appellante] dat sprake was van miscommunicatie tussen de vreemdeling en de arbeidsinspecteur. Gelet op het voorgaande heeft de minister ervan mogen uitgaan dat de vreemdeling heeft verklaard zoals in de hiervoor bedoelde verklaring is vermeld en heeft hij deze mede aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. De ter zitting bij de rechtbank overgelegde verklaring van de vreemdeling leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de inhoud van deze verklaring geheel anders is dan die van de eerder door hem ten overstaan van de arbeidsinspecteur afgelegde verklaring en [appellante] niet heeft gemotiveerd waarom desondanks de latere verklaring als juist moet worden aanvaard.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de genoemde werkzaamheden ten behoeve van haar heeft verricht, zodat zij als werkgever van de vreemdeling kan worden aangemerkt. Hiertoe voert zij aan dat blijkens de verklaring van [vennoot], beherend vennoot van [appellante], het inschrijfformulier voor het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: het handelsregister) en een overeenkomst tussen [vennoot] en de vreemdeling, de vreemdeling is aan te merken als vennoot. Ten tijde van zijn gehoor was [vennoot] al bezig met de inschrijving van de vreemdeling in het handelsregister. Vanwege problemen bij de Kamer van Koophandel is het hem niet gelukt om deze inschrijving te effectueren, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de in het boeterapport omschreven werkzaamheden ten behoeve van [appellante] heeft verricht, zodat [appellante] diens werkgever is in de zin van de Wav. Voor zover [vennoot] de vreemdeling niet als werknemer beschouwt en de vreemdeling wilde laten controleren of het de moeite waard was in de onderneming van [appellante] te investeren door hem pizza’s te laten bakken, leidt dit niet tot een ander oordeel, aangezien uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2) volgt dat het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200700303/1) doet de aard van de werkzaamheden - wat daar ook van zij - voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet ter zake. De minister heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012 in zaak nr. 201112635/1/V6), de vreemdeling niet als vennoot van [appellante] aangemerkt, aangezien ten tijde van de overtreding de vreemdeling niet als vennoot van [appellante] in het handelsregister stond ingeschreven en niet is gebleken dat op een andere manier voor derden kenbaar was dat de vreemdeling evenzeer vennoot van de onderneming was.
Het betoog faalt.
5. [appellante] heeft ter zitting bij de Afdeling verklaard dat de inschrijving van de vreemdeling in het handelsregister niet is gelukt, doordat de vreemdeling niet over de juiste gegevens beschikte. Gelet hierop, lag het niet aan de Kamer van Koophandel dat de vreemdeling ten tijde van de overtreding niet als vennoot van [appellante] was ingeschreven. De gevolgen hiervan komen voor rekening en risico van [appellante]. De rechtbank heeft in de beoogde inschrijving van de vreemdeling als vennoot derhalve terecht geen aanleiding gezien om de boete te matigen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
164-800.