201406404/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2014 in zaak nr. 14/509 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op nihil en het toegekende voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Attaïbi, advocaat te Hoorn, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA);
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de GBA, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het eerste lid, een huurtoeslag worden toegekend als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner de persoon verstaan die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2. Aan het besluit van 20 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat het gezamenlijk toetsingsinkomen van [appellant] en zijn ouders te hoog is om voor een huurtoeslag in aanmerking te komen. De dienst volgt [appellant] niet in het door hem in zijn bezwaarschrift ingenomen standpunt dat het inkomen van zijn ouders niet bij het toetsingsinkomen moet worden betrokken. Volgens de GBA stonden de ouders van [appellant] het berekeningsjaar 2010 ingeschreven op het adres van [appellant]. Daarom telt het toetsingsinkomen van de ouders mee in het gezamenlijk jaarinkomen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van zijn ouders moest betrekken bij de beoordeling of hij aanspraak op huurtoeslag heeft. Hiertoe voert [appellant] aan dat hij bij het college van burgemeester en wethouders een formulier "Aangifte briefadres", gedateerd op 2 augustus 2009, heeft ingediend en ervan uitging dat dit formulier was verwerkt, vooral omdat de huurtoeslag in de periode nadat hij het formulier had ingediend werd doorbetaald. Verder voert [appellant] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen uit de door hem overgelegde vliegtickets en stukken die zien op de gehoorproblemen van zijn vader had moeten afleiden dat zijn ouders ten tijde van belang niet bij hem woonden.
3.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2014 in zaak nr. 201306118/1/A2, terecht vooropgesteld dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Voor het wijzigen van eenmaal in de GBA geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens moet, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. De Belastingdienst/Toeslagen mag uitgaan van de inschrijving in de GBA, zolang daarop geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Dit is, gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Wht, anders als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
[appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de dienst uit de door hem overgelegde stukken had moeten afleiden dat de inschrijving in de GBA onjuist is. Uit deze stukken blijkt slechts dat de ouders van [appellant] enige tijd in Turkije hebben verbleven, maar niet dat zij daar woonachtig waren. [appellant] kan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de onjuiste inschrijving van zijn ouders op zijn woonadres hem niet kan worden toegerekend. Ook ingeval [appellant] een formulier "Aangifte briefadres" bij het college van burgemeester en wethouders heeft ingediend, zoals hij stelt, was het, in elk geval na het besluit van 13 juli 2012, aan hem om het college aan te spreken op het niet doorvoeren van de wijziging of het college alsnog te verzoeken een aantekening van onjuistheid in de GBA te plaatsen. [appellant] kan daarom ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen onderzoek had moeten doen naar de indiening van het formulier.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen de ouders van [appellant] terecht als medebewoners heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de terugvordering van het aan hem uitbetaalde voorschot hem onevenredig zwaar treft baat hem niet, reeds omdat een belangenafweging bij de terugvordering als zodanig niet aan de orde is. Artikel 26 van de Awir schrijft dwingend voor dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien, het terug te vorderen bedrag kan matigen of van een ander dan de belanghebbende kan terugvorderen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dan ook met juistheid het gehele voorschot van [appellant] teruggevorderd.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
362-735.