ECLI:NL:RVS:2015:1079

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201405439/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gedeeltelijke afwijzing verzoek om openbaarmaking van informatie door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk afgewezen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 16 mei 2013 alsnog de gevraagde documenten openbaar gemaakt, maar verklaarde het op 7 augustus 2013 het bezwaar tegen het ongedateerde besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld zonder zitting, omdat partijen toestemming hadden verleend om uitspraak te doen zonder zitting. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene wet bestuursrecht. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er procesbelang aanwezig was. De Afdeling oordeelde echter dat het college het ongedateerde besluit had herroepen door de documenten openbaar te maken en dat [appellant] geen belang had bij een oordeel over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 april 2015.

Uitspraak

201405439/1/A3.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2014 in zaak nr. 13/5946 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij ongedateerd besluit heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk afgewezen.
Bij brief van 5 april 2013 heeft [appellant] hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft het college, naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar, alsnog de gevraagde documenten openbaar gemaakt.
Bij besluit van 7 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] tegen het ongedateerde besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en aan [appellant] een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 13 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting.
Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat er door het tijdig in bezwaar verzoeken om vergoeding van de proceskosten procesbelang aanwezig was. Het college had zijn ongedateerde besluit moeten herroepen, nu met het bij besluit van 16 mei 2013 openbaar maken van documenten tegemoet is gekomen aan het door hem gemaakte bezwaar. Om die reden had de rechtbank het besluit van 7 augustus 2013 moeten vernietigen, aldus [appellant].
3. Door bij het besluit van 16 mei 2013 alsnog documenten openbaar te maken heeft het college het ongedateerde besluit in zoverre herroepen. Voorts heeft het college bij besluit van 7 augustus 2013 aan [appellant] een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift. Nu het ongedateerde besluit is herroepen en aan [appellant] een proceskostenvergoeding is toegekend, heeft hij geen belang bij een oordeel over de vraag of het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend, doch zij heeft, zij het op andere gronden, terecht geconcludeerd dat geen aanleiding bestond het besluit van 7 augustus 2013 in zoverre te vernietigen. Het betoog kan derhalve niet leiden tot het ermee beoogde doel.
4. Voor zover [appellant] de Afdeling heeft verzocht om het college te veroordelen in de door hem gemaakte kosten in verband met het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar en tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over het bedrag aan proceskosten in bezwaar tot de dag der algehele voldoening, wordt overwogen dat de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak is ingegaan op de desbetreffende beroepsgronden. [appellant] heeft in hoger beroep geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
597.