201401603/1/A1.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], mede handelend onder de naam Werkgroep Haarlemmerplein, allen wonend te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D], alle gevestigd te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2014 in zaak nr. 13/2229 in het geding tussen:
[appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], mede handelend onder de naam Werkgroep Haarlemmerplein,
[appellant sub 2A], [appellant sub2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, thans: het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum (hierna: het algemeen bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2013 heeft het algemeen bestuur aan [appellant sub 2A] een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een deel van de begane grond van het gebouw op het perceel [locatie] te Amsterdam met bestemming daarvan tot supermarkt, winkelruimte en een horeca IV vestiging en afgeweken van het bestemmingsplan ten aanzien van de vestigingsgrootte van de supermarkt.
Bij uitspraak van 15 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], mede handelend onder de naam Werkgroep Haarlemmerplein, daartegen ingestelde beroep, voor zover ingesteld door [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en de Werkgroep Haarlemmerplein niet-ontvankelijk verklaard, en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], mede handelend onder de naam Werkgroep Haarlemmerplein, hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 2A], [appellant sub2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Voorts hebben zij incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], mede handelend onder de naam Werkgroep Haarlemmerplein, hebben een zienswijze naar voren gebracht. Voorts hebben zij nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2014, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs en J.Z. Snoek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [appellant sub 2A], [appellant sub2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. I.J. Middel, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en de Werkgroep Haarlemmerplein betogen dat de rechtbank [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] ten onrechte niet als belanghebbenden bij het in beroep bestreden besluit heeft aangemerkt, gelet op de ruimtelijke uitstraling van de voorziene supermarkt. Volgens hen heeft de voorziene supermarkt invloed op de leefbaarheid van het Haarlemmerplein, een belangrijke open ruimte voor hun dagelijks leven. Voorts betogen zij dat de rechtbank de Werkgroep Haarlemmerplein ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank.
1.2. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en de Werkgroep Haarlemmerplein zijn bij de aangevallen uitspraak, voor zover het een beslissing van de rechtbank betreft over de ontvankelijkheid van een ander dan zijzelf, geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Het hoger beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
1.3. De afstand tussen de woningen van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] en de gewijzigde bebouwing bedraagt hemelsbreed ruim 500 m respectievelijk ruim 200 m. Voorts hebben [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] geen zicht op de gewijzigde bebouwing. Gelet op de aard en omvang daarvan, de stedelijke omgeving waarin de gewijzigde bebouwing is gelegen en de afstand tot de woningen van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], heeft de rechtbank terecht overwogen dat de belangen van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] niet rechtstreeks bij het besluit van 8 maart 2013 zijn betrokken. Niet gebleken is dat de ruimtelijke uitstraling van de gewijzigde bebouwing zodanig groot is dat [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] daardoor rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Dat de voorziene supermarkt, als gesteld, negatieve invloed op hun leefomgeving heeft, is onder voormelde omstandigheden niet voldoende voor een ander oordeel.
Het betoog van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] faalt.
1.4. De rechtbank heeft de Werkgroep Haarlemmerplein terecht niet als belanghebbende aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Vast staat dat de Werkgroep Haarlemmerplein geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon is. Gelet op het ontbreken van statuten en in aanmerking genomen dat de Werkgroep Haarlemmerplein niet over een ledenbestand beschikt, waartoe is vereist dat er een ledenadministratie is en dat contributie wordt geheven, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Werkgroep Haarlemmerplein niet voldoet aan de vereisten om te kunnen worden aangemerkt als een informele vereniging.
Het betoog van de Werkgroep Haarlemmerplein faalt.
2. [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en de Werkgroep Haarlemmerplein zijn bij de aangevallen uitspraak, voor zover het de beslissing van de rechtbank betreft het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 1A] ongegrond te verklaren, geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Het hoger beroep dient ook in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Ter zitting van de Afdeling is het incidenteel hoger beroep, voor zover ingesteld door anderen dan [appellant sub 2D], ingetrokken.
4. [appellant sub 2D] betoogt in incidenteel hoger beroep dat de rechtbank haar ten onrechte niet als partij heeft toegelaten, als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb. Daartoe voert zij aan dat zij als huurder een eigen belang heeft.
4.1. De rechtbank heeft [appellant sub 2D] terecht niet als partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb tot het geding toegelaten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak nr. 201206869/1/R2 heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant sub 2D] via een contractuele verhouding - die in dit geval voortvloeit uit de huurovereenkomst met [appellant sub 2C] - kan worden getroffen in een belang dat soortgelijk is aan dat van de eigenaar van het pand. [appellant sub 2D] heeft derhalve slechts een afgeleid belang en haar belang is niet rechtstreeks betrokken bij het besluit van 8 maart 2013.
Het betoog faalt.
5. Het bouwplan voorziet onder meer in de realisering van een supermarkt met een winkelverkoopvloeroppervlakte van 551 m² en een bedrijfsvloeroppervlakte van 888 m² op de begane grond van het gebouw op het perceel. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Haarlemmerplein". Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken heeft het algemeen bestuur omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
6. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Haarlemmerplein" heeft de begane grond van het gebouw op het perceel de bestemming "Gemengd".
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de op de plankaart voor "Gemengd" aangegeven gronden bestemd voor detailhandel, met uitzondering van smartshops, en consumentverzorgende diensten met dien verstande, dat deze uitsluitend zijn toegestaan in de eerste bouwlaag.
Ingevolge artikel 3.4, onder 2, mag het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende diensten per vestiging niet meer dan 200 m² bedragen.
Ingevolge artikel 3.6, onder 2, is het dagelijks bestuur bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming "Gemengd" te wijzigen, zo dat vestiging van een supermarkt met een bedrijfsvloeroppervlak groter dan 400 m² wordt mogelijk gemaakt. Van deze bevoegdheid wordt alleen gebruik gemaakt, indien:
a. door uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak geen overmatige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
b. het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate wordt aangetast;
c. de bebouwing binnen de parcellering van de omringende bebouwing past;
d. de gevelindeling geen onevenredige afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing.
Aanvullende regels zijn, dat een supermarkt alleen mag worden gerealiseerd in het gedeelte van de bebouwing, dat is gelegen aan de Haarlemmer Houttuinen en alleen in de eerste bouwlaag. De entree van de supermarkt mag aan de kant van het Haarlemmerplein worden gesitueerd, maar mag in deze plint niet breder zijn dan 6 meter. De entree mag niet worden gesitueerd op één van de hoeken van het Haarlemmerplein met de Planciusstraat of met de Kleine Houtstraat en het laden en lossen van de supermarkt mag niet plaatshebben aan het Haarlemmerplein.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3˚, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7. [appellant sub 1A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid omgevingsvergunning kon verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In dat verband stelt hij dat niet is voldaan aan de criteria als genoemd in artikel 3.6, onder 2, van de planregels. Voorts is volgens [appellant sub 1A] op voorhand duidelijk dat tegen het gebruik van het plein vóór de supermarkt door fietsers en brommers vaak handhavend zal moeten worden opgetreden. Ook stelt hij dat de ruimtelijke effecten van het bouwplan op de omgeving in de ruimtelijke onderbouwing te summier aan bod komen. Hij bestrijdt in dat verband dat de commerciële ruimtes van het pand op het perceel alleen geschikt zijn voor grootschalige verkaveling en dat onder meer een supermarkt de meest structurerende invulling van de ruimte is. Tevens stelt hij dat er van drie volwaardige winkelruimtes twee restruimten overblijven. Verder stelt hij de luchtkwaliteit ter plaatse aan de orde.
7.1. De beslissing om bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan al dan niet toe te staan is een discretionaire bevoegdheid van - in dit geval - het algemeen bestuur, waarbij de rechter zich bij toetsing moet beperken tot de vraag of het algemeen bestuur in redelijkheid tot zijn besluit om het afwijkende gebruik al dan niet toe te staan, heeft kunnen komen.
7.2. Vast staat dat het algemeen bestuur geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 3.6 van de planregels opgenomen bevoegdheid om de bestemming van het perceel te wijzigen. In zoverre is derhalve niet van belang of aan de in dat artikel vermelde voorwaarden voor wijziging de bestemming, waaronder de door [appellant sub 1A] genoemde situering aan de Haarlemmer Houttuinen, is voldaan. Het algemeen bestuur heeft de in dat artikel vermelde voorwaarden evenwel betrokken bij het besluit van 8 maart 2013 en heeft zich in de ruimtelijke onderbouwing van 4 maart 2010 op het standpunt gesteld dat de realisering van een supermarkt ten opzichte van de ter plaatse volgens het bestemmingsplan toegelaten functies niet tot een extra toename van het autoverkeer leidt. In dat verband heeft het gesteld dat de voorziene supermarkt een buurtverzorgende functie heeft waarin voornamelijk gebruik zal worden gemaakt van mandjes en niet van winkelwagens. Voorts heeft het algemeen bestuur gesteld dat de voorziene supermarkt, gelet op de omvang daarvan, niet geschikt is voor bulkaankopen, dat het bevoorradingsverkeer wordt afgewikkeld aan de Haarlemmer Houttuinen en dat aan de zijde van het Haarlemmerplein een beperkte entree met een breedte van 6 m is voorzien. Tevens heeft het algemeen bestuur erop gewezen dat het perceel in het centrum van de stad goed bereikbaar is per fiets en openbaar vervoer en dat ter plaatse hoge parkeertarieven gelden. Voor zover het bouwplan niet volledig aan de in artikel 3.6 van de planregels vermelde voorwaarden voldoet, als door [appellant sub 1A] gesteld, heeft de rechtbank in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
7.3. Dat, naar niet in geschil is, door realisering van de supermarkt ter plaatse het aantal fietsers en voetgangers toeneemt, heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid medewerking aan het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt het standpunt van het algemeen bestuur in aanmerking genomen dat de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers door de herinrichting van de kruising Haarlemmerplein-Korte Marnixstraat sterk wordt verbeterd en dat bij de herinrichting van het Haarlemmerplein is voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor (brom)fietsen. Anders dan [appellant sub 1A] stelt, volgt uit de ruimtelijke onderbouwing niet dat op voorhand vast staat dat handhavend opgetreden dient te worden ten aanzien van het voorziene (brom)fietsverkeer naar de supermarkt. Bovendien heeft de rechtbank terecht overwogen dat, indien de voetgangersveiligheid in het gedrang komt, om handhaving kan worden verzocht.
7.4. In het betoog dat de omvang van de voorziene supermarkt te groot is en negatieve gevolgen heeft voor onder meer de invulling van de andere ruimtes in het pand en de aantrekkingskracht van het Haarlemmerplein, wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel. Het algemeen bestuur heeft zich in de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt gesteld dat een supermarkt met voornamelijk het gebruik van mandjes de meest structurerende invulling is van de commerciële plint van het gebouw en dat de realisering van een supermarkt op het perceel een nieuw zwaartepunt creëert aan de westkant van de Haarlemmerdijk, waar ook omliggende winkels en overige functies van kunnen profiteren. Volgens het algemeen bestuur zal de grotere publieksstroom leiden tot een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor niet-dagelijks winkelaanbod en horeca en ontstaat meer evenwicht tussen de oost- en westzijde van het Haarlemmerplein. Tevens heeft het algemeen bestuur zich op het standpunt gesteld dat de voorziene supermarkt met een winkeloppervlak van ongeveer 551 m² geen grootschalige supermarkt is. De verkleining van het winkeloppervlak ten opzichte van de ontwerpvergunning van 575 m² naar 551 m², heeft ertoe geleid dat de winkelunit op de hoek van de Planciusstraat/Haarlemmerplein is vergroot van een winkeloppervlak van 22 m² naar 45 m², zodat de unit ruimte biedt voor een volwaardige winkel ter plaatse, aldus het algemeen bestuur. Voor zover [appellant sub 1A] in dat verband betoogt dat die wijziging niet kan worden aangemerkt als van ondergeschikte aard, wordt dat betoog niet gevolgd. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de twee winkelruimtes in het pand op het perceel te klein zijn voor exploitatie en niet verhuurbaar zijn.
7.5. Voor zover [appellant sub 1A] betoogt dat een supermarkt op deze locatie niet gewenst is, wordt overwogen dat het bestemmingsplan de realisering van een supermarkt toestaat - zij het met een beperktere omvang - en dat gronden met betrekking tot de totstandkoming van het bestemmingsplan in deze procedure niet meer aan de orde kunnen komen.
Het betoog van [appellant sub 1A] dat de luchtkwaliteit op het Haarlemmerplein zal verslechteren door realisering van het bouwplan, biedt geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd, nu dit betoog niet is onderbouwd.
Voor het overige heeft [appellant sub 1A] niet aangevoerd dat en waarom de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk:
- voor zover dat door [appellant sub 1A] en de Werkgroep Haarlemmerplein is ingesteld tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C],
- voor zover dat door [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] is ingesteld tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep voor zover ingesteld door de Werkgroep Haarlemmerplein,
- voor zover dat door [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en de Werkgroep Haarlemmerplein is ingesteld tegen het ongegrond verklaren van het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 1A];
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Wijgerde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
672.