ECLI:NL:RVS:2015:1059

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201401275/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor hondenschool in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer om een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een hondenschool op zijn perceel in Oude Meer. Het college had op 3 mei 2013 besloten de vergunning te weigeren, omdat het gebruik van de tuin voor het trainen van honden in strijd zou zijn met het bestemmingsplan Schiphol Zuidoost en zou leiden tot onaanvaardbare geluidshinder. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van [appellant] tegen deze weigering ongegrond verklaard op 13 januari 2014.

Tijdens de zittingen op 14 augustus 2014 en 19 februari 2015 is de zaak behandeld. De Afdeling heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) benoemd als deskundige om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek concludeerde dat de geluidnormen bij de hondenschool overschreden zouden worden, wat het college als reden voor de weigering aanvoerde. [appellant] betoogde dat het college onterecht de geluidmetingen had uitgevoerd en dat er al andere bedrijven in de omgeving waren die ook niet aan de richtlijnen voldeden.

De Afdeling oordeelde dat het college de vergunning terecht had geweigerd, omdat de geluidshinder van de hondenschool niet in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank had de argumenten van [appellant] terecht verworpen en de Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. De Afdeling concludeerde dat de geluidnormen overschreden zouden worden en dat de vergunning om die reden niet verleend kon worden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201401275/1/A4.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2014 in zaak nr. 13/2623 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft het college opnieuw geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een hondenschool op het perceel [locatie 1] te Oude Meer (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 13 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Metselaar en ing. J.L.M. Keijser, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) benoemd als deskundige teneinde nader onderzoek te verrichten en daarvan verslag uit te brengen.
De StAB heeft een deskundigenverslag uitgebracht. [appellant] heeft zijn zienswijze daarop uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak vervolgens ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant], woonachtig op het perceel, heeft het college verzocht een omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Schiphol Zuidoost gebruiken van zijn tuin voor het trainen van honden en, bij slecht weer, gebruik van de op het perceel gesitueerde garage voor dit doel. Het college heeft de vergunning geweigerd omdat afwijking van het bestemmingsplan, gelet op het door de honden veroorzaakte geluid, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3o, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3. Het college heeft zich bij de besluitvorming gebaseerd op het bij de aanvraag overgelegde akoestisch onderzoek van Het GeluidBuro van 31 mei 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek) en een op 25 april 2013 uitgevoerde geluidmeting. In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat in de representatieve bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan voldoen aan de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) vermelde richtwaarden, maar dat het maximale geluidniveau niet kan voldoen aan de daarin genoemde grenswaarden indien de activiteiten buiten plaatsvinden. Volgens het college is in het akoestisch onderzoek ten onrechte de in de Handreiking opgenomen richtwaarde voor een stedelijke omgeving van 50 dB(A) als uitgangspunt genomen. Uit de uitgevoerde geluidmeting blijkt immers dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid 44,5 dB(A) bedraagt. Indien het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt getoetst aan het referentieniveau vindt ook hier een overschrijding van de norm plaats. Nu de overschrijdingen van de geluidnormen niet door het treffen van maatregelen ongedaan gemaakt kunnen worden, is de voorgenomen activiteit in strijd met een goede ruimtelijke ordening, aldus het college.
4. [appellant] betoogt dat op de Aalsmeerderdijk en de Schipholdijk te Oude Meer een groot aantal bedrijven is gevestigd die ook niet voldoen aan de richtafstanden als vermeld in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' maar dat het college aan die bedrijven wel een vergunning heeft verleend. Dit betoog is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom het betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, wordt dit betoog door de Afdeling buiten beschouwing gelaten.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau had dienen te toetsen aan de in de Handreiking genoemde geluidsnormen en niet aan de resultaten van een door het college uitgevoerde geluidmeting. Naar aanleiding van het uitgebrachte deskundigenverslag stelt hij zich op het standpunt dat de typering 'gemengde woonwijk' als omschreven in tabel 2 van de Handreiking het meest op zijn woonomgeving van toepassing is. Daarvoor geldt overdag een grenswaarde van 55 dB(A). Verder betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door het college verrichte geluidmeting onzorgvuldig is uitgevoerd en het referentieniveau van het omgevingsgeluid ten onrechte is vastgesteld op 44,5 dB(A). De locatie waar de meting is gedaan is niet het adres waar de trainingen gegeven worden. Voorts is ten onrechte het geluid van laag overvliegende vliegtuigen, dat zich meer dan 180 keer per dag voordoet, buiten beschouwing gelaten, aldus [appellant].
5.1. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het de realisering van de hondenschool in afwijking van de bestemming ruimtelijk aanvaardbaar acht, indien de geluidbelasting op de gevel van de omliggende gevoelige functies van acceptabel niveau is. Bij de beoordeling van het door de hondenschool veroorzaakte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau heeft het college niet de Handreiking, maar het referentieniveau van het omgevingsgeluid daarvoor tot uitgangspunt genomen. Volgens paragraaf 1.5 van de Handreiking kan niet van de hoofdstukken 2 en 3 gebruik worden gemaakt zolang een gemeente nog geen beleid ten aanzien van industrielawaai heeft vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente Haarlemmermeer beleid heeft vastgesteld, zodat tabel 2, ook wanneer het college de Handreiking zou hanteren, toepassing zou missen.
5.2. Uit het deskundigenverslag blijkt dat het college het referentieniveau op onjuiste wijze heeft bepaald. In de Handreiking is vermeld dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid wordt gedefinieerd als de hoogste waarde van de volgende geluidsniveaus: het L95 van het omgevingsgeluid en het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq) in dB(A), veroorzaakt door zoneringsplichtige wegverkeersbronnen, minus 10 dB.
In het deskundigenverslag is vermeld dat de LAeq-waarde door het college niet is vastgesteld, zodat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de gemeten waarde van 44,5 dB(A) overeenkomt met het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Voorts wordt in het verslag vermeld dat het L95 niet op correcte wijze is bepaald, omdat niet minimaal twee metingen bij verschillende windrichtingen zijn uitgevoerd. Derhalve staat niet vast wat het referentieniveau van het omgevingsgeluid is. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt reeds hierom. Hetgeen [appellant] voor het overige tegen de geluidmeting heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
6. Het vorenstaande hoeft echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak te leiden, indien de conclusie van de rechtbank dat het college de gevraagde vergunning heeft mogen weigeren vanwege de te duchten geluidhinder stand houdt. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
7. [appellant] betoogt tevens dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen overwegende betekenis heeft hoeven toekennen aan de frequentie van het blaffen van de honden of zijn stelling dat het geblaf in een voorkomend geval wegvalt tegen het geluid van vliegtuigen. Daartoe voert hij aan dat voorbij wordt gegaan aan het feit dat bij training van een kleine groep honden in aanwezigheid van een eigenaar niet of sporadisch geblaft wordt. In het akoestisch onderzoek wordt volgens hem bevestigd dat de piekwaarden niet of zelden gehaald worden. Het berekende maximale geluidniveau van een blaffende hond op de gevel ligt blijkens het akoestisch onderzoek bovendien ruim onder het geluidniveau van overvliegende vliegtuigen dat volgens zijn eigen metingen gemiddeld 86 dB(A) bedraagt.
7.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uitgaande van de Handreiking de maximale geluidniveaus niet hoger mogen zijn dan 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Uit het aan de aanvraag ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek blijkt dat het bronvermogen tijdens herhaaldelijk blaffen tussen de 95 en 100 dB(A) bedraagt met pieken tot 114 dB(A). Daargelaten de opzet van de hondenschool zullen de in de Handreiking gestelde grenswaarden overschreden worden wanneer de honden blaffen. Dat de honden volgens het akoestisch onderzoek niet of sporadisch zullen blaffen, doet daar volgens het college niet aan af en wordt bovendien verder niet onderbouwd. Het geluid van blaffende honden en vliegtuiglawaai is niet vergelijkbaar, omdat het verschillende geluidstypen zijn. Het blaffen van honden kan daardoor duidelijk waarneembaar zijn naast vliegtuiggeluid, aldus het college.
7.2. Het college is bij de beoordeling van het maximale geluidniveau van de hondenschool van het door [appellant] overgelegde akoestisch onderzoek uitgegaan en derhalve ook van de daarin vermelde blaftijd van 2%. De opzet en kleinschaligheid van de hondenschool zijn daarbij volgens het deskundigenverslag niet van belang. Overigens is blaffen volgens het deskundigenverslag niet alleen afhankelijk van het aantal honden en de aanwezigheid van toezicht, maar ook van andere factoren, zoals het soort honden, de interactie tussen baas en hond en prikkels vanuit de omgeving. Hetgeen [appellant] hierover naar voren brengt kan derhalve niet slagen.
Verder is in het deskundigenverslag vermeld dat de veronderstelling dat blafgeluid wegvalt tegen het vliegtuiggeluid niet reëel is, omdat het blafgeluid ook kan optreden in de perioden tussen de vliegtuigpassages. Tijdens de vliegtuigpassages is enkel sprake van overstemming van het blafgeluid op momenten dat het vliegtuiggeluid zijn hoogste niveaus bereikt. Dit doet zich gedurende één of enkele seconden per passage voor. Gelet hierop is volledige maskering van het blafgeluid niet aan de orde, aldus het deskundigenverslag. Het college heeft het blafgeluid derhalve terecht als extra geluidsbron aangemerkt.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op de gevel van de woning aan de [locatie 2] een maximaal geluidniveau van 74 dB(A) berekend is in de dag- en avondperiode. Nu dat zich niet verdraagt met de in de Handreiking gestelde grenswaarden, heeft het college terecht geconcludeerd dat de geluidnormen in zoverre worden overschreden.
De rechtbank heeft hetgeen [appellant] daartegen heeft aangevoerd terecht verworpen.
Het betoog faalt.
8. Voor zover [appellant] ten slotte betoogt dat de rechtbank hem ter zitting de vraag heeft gesteld of de locatie van de hondenschool wel een gelukkige keuze is geweest en daarmee bij hem de indruk van vooringenomenheid heeft gewekt, merkt de Afdeling op dat het enkele stellen van deze vraag geen blijk geeft van vooringenomenheid.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
563.