ECLI:NL:RVS:2015:1051

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201502057/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen afschot van ganzen in Overijssel

In deze zaak heeft de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (hierna: de Vogelbescherming) een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen het afschot van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen in de provincie Overijssel. Dit afschot is mogelijk gemaakt door een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) die op 10 oktober 2014 is verleend. De Vogelbescherming stelt dat het afschot de instandhoudingsdoelstellingen van deze vogelsoorten in gevaar brengt, vooral in en nabij Natura 2000-gebieden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 maart 2015 behandeld, waarbij de Vogelbescherming werd vertegenwoordigd door mr. A. Doesburg, ing. A.K. Kuiper en mr. H.M. Dotinga, en het college van gedeputeerde staten van Overijssel door mr. M. Voorthuijzen en drs. H.L. van Gerrevink, bijgestaan door mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Rolde.

De voorzieningenrechter overweegt dat de Vogelbescherming voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond, gezien de onomkeerbare gevolgen van het afschot. Echter, er bestaat onduidelijkheid over de vergunningplicht voor de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend. De voorzieningenrechter besluit dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel uiterlijk op 1 april 2015 een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van de Vogelbescherming tegen het besluit van 23 december 2014. Tevens wordt een dwangsom van € 250,00 per dag opgelegd voor elke dag dat het college in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00. Het verzoek van de Vogelbescherming wordt gedeeltelijk toegewezen, maar voor het overige afgewezen. De kosten voor de behandeling van het verzoek worden vergoed aan de Vogelbescherming.

Uitspraak

201502057/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels, gevestigd te Zeist (hierna: de Vogelbescherming),
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2014 heeft het college het verzoek van de Vogelbescherming afgewezen om handhavend op te treden tegen de jachtaktehouders die gebruik maken van de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) die op 3 oktober 2014 is verleend en tegen de Faunabeheereenheid Overijssel die jachtaktehouders machtigt tot gebruik van de ontheffing van de Ffw, wegens overtreding van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998).
Tegen dit besluit heeft de Vogelbescherming bezwaar gemaakt.
De Vogelbescherming heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 maart 2015, waar de Vogelbescherming, vertegenwoordigd door mr. A. Doesburg, ing. A.K. Kuiper en mr. H.M. Dotinga en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Voorthuijzen en drs. H.L. van Gerrevink, beiden werkzaam bij de provincie, bijgestaan door mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Rolde, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Vogelbescherming heeft verzocht om handhavend op te treden tegen het afschot van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen in de provincie Overijssel op grond van de ontheffing van de Ffw van 10 oktober 2014 (hierna: de ontheffing). Volgens de Vogelbescherming komen hierdoor de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten en andere soorten waarvoor in deze provincie Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in gevaar. Deze gevolgen ontstaan met name bij het afschot dat in en in de nabijheid van Natura 2000 gebieden mag plaatsvinden. Nu de schorsing van de ontheffing door de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2015 gold tot 1 maart 2015, en het afschot vanaf deze datum weer is hervat, stelt de Vogelbescherming dat sprake is van een spoedeisend belang.
2. De door verzoekster aangedragen gronden hebben onder meer betrekking op de vraag of in de zogeheten voortoets die is uitgevoerd om te bepalen of voor de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 van juiste uitgangspunten en feiten is uitgegaan. Verder is onder meer gemotiveerd aangevoerd dat anders dan het college stelt, de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend niet beschouwd kunnen worden als de voortzetting van bestaand gebruik, dat de desbetreffende activiteiten als project dienen te worden gekwalificeerd en dat de gevolgen van de desbetreffende activiteiten niet slechts gekwalificeerd kunnen worden als verstoring, maar ook als de verslechtering van de habitats van soorten.
3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2015 (zaak nr. 201501113/1/R2) wordt overwogen dat de conclusies van de voortoets, gelezen in samenhang met het juridisch advies van 14 november 2014 dat in opdracht van het college door Van Schooten is opgesteld, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet ondubbelzinnig uitsluiten dat significante gevolgen zouden kunnen optreden.
Gelet hierop en op de hiervoor vermelde gronden die de Vogelbescherming heeft aangevoerd, vergt de beoordeling van de vraag of voor de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 nader onderzoek waarvoor - als eerder in genoemde uitspraak van 25 februari 2015 is gezegd- de voorlopige voorziening-procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal dan ook worden beantwoord aan de hand van uitsluitend een belangenafweging in het kader van de spoedeisendheid.
4. Op 1 maart 2015 is het afschot hervat, ofschoon, gelet op het verhandelde ter zitting, onduidelijkheid bestaat over de intensiteit van de uitvoering hiervan. Gelet op de onomkeerbare gevolgen van het afschieten van ganzen ziet de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gelegen in het treffen van een voorlopige voorziening. Nu evenwel onduidelijk is of een vergunningplicht bestaat als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998, zou het reeds hierom te ver strekken om het college bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen handhavend op te treden tegen een volgens de Vogelbescherming in ieder geval vanaf 1 maart 2015 bestaande overtreding van de Nbw 1998.
Ter zitting heeft het college gesteld dat het voornemen bestaat om op uiterlijk 1 april 2015 een besluit op bezwaar te nemen en dat dit, gelet op onder meer de omstandigheid dat op 16 maart 2015 de Vogelbescherming is gehoord over haar bezwaren, haalbaar is. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het college op te dragen om uiterlijk op 1 april 2015 een besluit te nemen op het door de Vogelbescherming ingediende bezwaarschrift. Gelet op de omstandigheid dat het college in weerwil van voormelde uitspraak van 25 februari 2015 heeft nagelaten om uiterlijk op 1 maart 2015 een besluit op bezwaar te nemen, verbindt de voorzieningenrechter een hierna te noemen dwangsom aan deze opdracht. Geen aanleiding bestaat voor het treffen van een verdere voorlopige voorziening.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek gedeeltelijk toe;
II. draagt het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel op om uiterlijk op 1 april 2015 een besluit te nemen op het bezwaarschrift van de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels tegen het besluit van 23 december 2014 en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
III. bepaalt dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel aan Vogelbescherming Nederland een dwangsom verbeurt van € 250,00 (zegge, tweehonderdvijftig euro) voor elke dag waarbij het in gebreke blijft de onder II vermelde opdracht na te komen met een maximum van € 10.000,00 (zegge, tienduizend euro);
IV. wijst het verzoek voor het overige af;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan Vogelbescherming Nederland het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
723.