ECLI:NL:RVS:2015:105

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201402799/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderopvangtoeslag en bewijsvoering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen aan de orde is. De Belastingdienst had op 13 september 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 herzien en op nihil vastgesteld. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat zij kosten had gemaakt voor de kinderopvang in 2009, wat essentieel is voor het verkrijgen van de toeslag.

Tijdens de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 december 2014, werd [appellant] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. K.M. van der Boor. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling overwoog dat de Belastingdienst bevoegd was om het voorschot te herzien en dat er geen termijn gold voor deze herziening. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten, maar de Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor kinderopvang.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.

Uitspraak

201402799/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2014 in zaak nr. 12/5385 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over het berekeningsjaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 5 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2012 vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009 en de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit geheel in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij deze dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op de Wko de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Voor zover [appellant] op de zitting bij de Afdeling heeft betoogd dat de situatie, als aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014 in zaak nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930, in het onderhavige geval van overeenkomstige toepassing is, faalt dit betoog.
In voormeld arrest heeft de Hoge Raad uitgelegd op welke wijze de Belastingdienst artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet toepassen. In deze bepaling is neergelegd dat de bevoegdheid van de Belastingdienst tot het vaststellen van een aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld bij een belastingplichtige is ontstaan. De in dit artikel neergelegde termijn strekt ertoe om aan belastingplichtigen een waarborg te bieden dat zij binnen redelijke termijn hun belastingafrekening ontvangen, aldus de Hoge Raad.
De Afdeling stelt voorop dat artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen hier niet van toepassing is, aangezien in het onderhavige geval uitsluitend de herziening van het aan [appellant] over het berekeningsjaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag in geschil is. Voorts geldt daarbij het in de artikelen 16 en 17 van de Awir neergelegde beoordelingskader. Gelet op artikel 16, vierde lid, van de Awir geldt voor de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om tot herziening van een zodanig voorschot over te gaan evenwel geen termijn. Derhalve bestaat er geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen niet meer bevoegd was om het aan [appellant] toegekende voorschot bij besluit van 13 september 2012 te herzien.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit ten onrechte geheel in stand heeft gelaten. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de aan te leveren gegevens en dat er geen zorgvuldige beoordeling van deze gegevens heeft plaatsgevonden.
3.1. Aan haar beslissing om de rechtsgevolgen geheel in stand te laten, heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat zij aan de gastouder bedragen heeft betaald voor de gastouderopvang van haar kinderen in het jaar 2009.
3.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), terecht overwogen dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat [appellant] moet kunnen aantonen dat zij kosten heeft gemaakt en, zo ja, wat de hoogte hiervan is. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] er bij brief van 29 augustus 2012 op heeft gewezen dat zij, om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag, kosten voor kinderopvang moet hebben gemaakt en dat de ontvangen bankafschriften dit onvoldoende aantonen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] hierover onvoldoende heeft geïnformeerd.
Verder is ter zitting bij de rechtbank komen vast te staan dat [appellant] gehouden was € 288,00 bij te dragen in de kosten voor kinderopvang in 2009. [appellant] heeft met een door haar en de gastouder ondertekende verklaring gesteld te hebben aangetoond dit bedrag te hebben voldaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellant] echter nagelaten om met bewijzen van geldopnames dan wel bankoverschrijvingen aan te tonen dat zij een bedrag van € 288,00 daadwerkelijk in 2009 aan de gastouder heeft betaald. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant] derhalve geen aanspraak kan maken op een voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 en dat de Belastingdienst/Toeslagen dit voorschot terecht op nihil heeft vastgesteld.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
636.