201308566/1/R1.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
3. [appellante sub 3], wonend te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lijnden West Vastgoed II B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Project Westzaan B.V. en [appellant sub 4a] (hierna: Lijnden West Vastgoed II en anderen), allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NOBA Vastgoed B.V., gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 (hierna: het vaststellingsbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Lijnden" vastgesteld.
Tegen dit vaststellingsbesluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2],
[appellante sub 3], Lijnden West Vastgoed II en anderen en NOBA beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad, [appellante sub 1], Lijnden West Vastgoed II en anderen,
[appellante sub 3], [appellant sub 2] en NOBA hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Bij besluit van 28 augustus 2014 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Lijnden" vastgesteld.
Lijnden West Vastgoed II en anderen, de raad, [appellante sub 3] en NOBA hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], eveneens vertegenwoordigd door mr. S.L. Schram, [appellante sub 3], bijgestaan door [gemachtigde], Lijnden West Vastgoed II en anderen, vertegenwoordigd door J.J. Weel en C. Kuyt-Hemelrijk, bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, NOBA, vertegenwoordigd door drs. L.T.B. Tokkie, bijgestaan door ir. J.A.H. Pos, werkzaam bij RO Betuwe, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, D. Ong en C.J. Dam, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Intrekking
1. Ter zitting hebben Lijnden West Vastgoed II en anderen hun beroepsgrond tegen het vaststellingsbesluit, die ziet op het ontbreken van maatvoeringsaanduidingen voor goot- en bouwhoogten en bebouwingspercentages op de verbeelding, ingetrokken.
Toetsingskader
2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
4. Het bestemmingsplan "Lijnden" biedt een actuele juridisch-planologische regeling voor een deel van het buitengebied van de gemeente Haarlemmermeer. Het plangebied wordt aan de noordoostzijde begrensd door de Ringvaart en de daaraan gekoppelde gemeentegrens, aan de noordwest- en zuidwestzijde door de verlengde A5 en nieuwe A9 en aan de zuidoostzijde door het bedrijventerrein Lijnden-Oost. Bij de vaststelling van het plan, dat overwegend conserverend van aard is, is aangesloten bij de voorheen geldende planregelingen, de verleende vrijstellingen en bouw- dan wel omgevingsvergunningen, het geldende (provinciale) beleidskader en de feitelijke situatie.
De gedeeltelijke herziening
5. In de gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Lijnden" is naar aanleiding van het beroep van [appellante sub 1] aan haar perceel [locaties a] de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoerbedrijf 2" toegekend. In de planregels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding een goederenwegvervoerbedrijf in categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan.
Voorts is in de gedeeltelijke herziening artikel 5, lid 5.1, onder a, sub 2, van de regels gewijzigd, in zoverre dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" bedrijfsactiviteiten behorende bij de bedrijfscategorie 1, 2 of 3.1 zijn toegestaan. In het bestemmingsplan waren ter plaatse van deze aanduiding bedrijfsactiviteiten behorende bij de bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 toegestaan.
5.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5.2. Het beroep van Lijnden West Vastgoed II en anderen tegen het vaststellingsbesluit heeft onder meer betrekking op de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1". Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van Lijnden West Vastgoed II en anderen tegen het vaststellingsbesluit daarom geacht mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit. Voor de overige beroepen tegen het herstelbesluit heeft artikel 6:19, eerste lid, van de Awb in zoverre geen betekenis.
Formele bezwaren tegen het vaststellingsbesluit
6. Lijnden West Vastgoed II en anderen betogen dat in het vaststellingsbesluit niet gemotiveerd is ingegaan op de nadere toelichting op hun zienswijzen, die zij bij brief van 12 juni 2013 naar voren hebben gebracht.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in deze toelichting op de zienswijze geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander standpunt hebben geleid. Alle punten zijn reeds verwoord en beantwoord in de nota zienswijzen.
6.2. De raad heeft de zienswijzen en de voorgestelde beantwoording daarvan bij het vaststellingsbesluit betrokken. Niet in geschil is dat de aanvullende zienswijze een nadere onderbouwing vormt van de eerder naar voren gebrachte zienswijzen en geen nieuwe bezwaren bevat. In deze nadere toelichting heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de beantwoording aan te passen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Het betoog faalt.
7. Lijnden West Vastgoed II en anderen betogen voorts dat sprake is van een rechtsonzekere situatie, aangezien de digitale versie van het plan, zoals deze op het moment van het instellen van beroep beschikbaar was op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl, niet in overeenstemming was met het vaststellingsbesluit en met de analoge versie van het plan. Zij wijzen in dit verband onder meer op wijzigingen in de planregels behorende bij de bestemming "Bedrijf", zoals weergegeven onder 5.2 van het vaststellingsbesluit.
7.1. De raad erkent dat de regels, zoals vastgesteld in het vaststellingsbesluit, ten tijde van de beroepstermijn niet correct in de digitale versie waren weergegeven. De raad stelt dat hij deze omissie nadien heeft hersteld door het plaatsen van de juiste versie op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de beroepstermijn waren volgens de raad op de gemeentelijke website wel de juiste stukken beschikbaar. De raad meent dat Lijnden West Vastgoed II en anderen derhalve niet zodanig zijn benadeeld dat zij geen beroepsgronden hebben kunnen aandragen. De situatie is volgens de raad vergelijkbaar met die in de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013 in zaak nr. 201201494/1/R4.
7.2. In het vaststellingsbesluit is onder punt 5 vermeld dat de raad heeft besloten om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen. Onder punt 5.2 zijn wijzigingen in de planregels weergegeven. Hieruit kan naar het oordeel van de Afdeling worden afgeleid hoe het vastgestelde bestemmingsplan zou moeten luiden.
De Afdeling overweegt dat na de vaststelling van het plan een rechtsonzekere situatie is ontstaan doordat op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) een versie van het bestemmingsplan beschikbaar is gesteld die niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan zoals de raad dat blijkens het vaststellingsbesluit heeft vastgesteld.
Naar het oordeel van de Afdeling is, anders dan de raad betoogt, geen sprake van een vergelijkbare situatie met die in de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201201494/1/R4. In dat geval werd de rechtsonzekere situatie weggenomen door het verwijderen van de foutieve versie van het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl, het hierop beschikbaar stellen van de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld en het opnieuw bekendmaken daarvan. De Afdeling stelt vast dat in dit geval weliswaar inmiddels de juiste versie van het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar is gesteld, maar dat ten onrechte geen publicatie heeft plaatsgevonden van het plaatsen van de correcte versie op www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor zover de raad heeft beoogd om met het herstelbesluit het gebrek te doen herstellen en de rechtsonzekere situatie weg te nemen, overweegt de Afdeling dat hij daarin niet is geslaagd, aangezien de raad ook in de kennisgeving van het herstelbesluit niet heeft vermeld dat de juiste versie van het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar is gesteld. Ook is geen mededeling hiervan gedaan aan de indieners van de zienswijzen.
Gelet op het voorgaande is sprake geweest van een rechtsonzekere situatie en kan niet worden uitgesloten dat derden hierdoor in hun belangen zijn geschaad. De stelling van de raad dat op de gemeentelijke website de juiste versie beschikbaar was, wat hiervan ook zij, maakt dit niet anders, nu ingevolge artikel 1.2.1a, onder b, van het Bro, gelezen in samenhang met artikel 1.2.1, tweede lid, van het Bro, de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl leidend is.
Gelet op het voorgaande is het vaststellingsbesluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het betoog slaagt.
Bestuurlijke lus
8. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen vier weken het gebrek dat kleeft aan het vaststellingsbesluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 7.2 het vaststellingsbesluit opnieuw bekend te maken door kennisgeving te doen van het beschikbaar stellen op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) van de versie van het bestemmingsplan zoals hij die bij het vaststellingsbesluit en bij het herstelbesluit heeft vastgesteld. Verder dient de raad mededeling te doen als bedoeld in artikel 3:43 van de Awb. De raad dient tevens toepassing te geven aan artikel 3:45 van die wet.
De behandeling van de beroepen van Lijnden West Vastgoed II en anderen en NOBA
9. Over de overige beroepsgronden van Lijnden West Vastgoed II en anderen en over de beroepsgronden van NOBA tegen het vaststellingsbesluit en het herstelbesluit zal in verband met het hiervoor onder 7.2 en 8 overwogene in de einduitspraak worden beslist, nu deze ook betrekking hebben op plandelen, waarbij een inhoudelijke beoordeling van onjuist weergegeven bepalingen van artikel 5 van de planregels nodig is.
Het beroep van [appellante sub 1] tegen het vaststellingsbesluit
10. [appellante sub 1] richt zich tegen de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1", die is toegekend aan haar perceel [locaties a]. Zij betoogt dat deze aanduiding niet juist is, omdat het bruto vloeroppervlak van haar goederenwegvervoerbedrijf meer is dan 1.000 m2 en haar bedrijf daarmee volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten in categorie 3.2 is ingedeeld. Met de opgenomen aanduiding is haar bedrijf ten onrechte niet langer als zodanig bestemd.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij met betrekking tot de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" tot een ander inzicht is gekomen en daarom kan instemmen met vernietiging van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" voor het perceel [locaties a] van [appellante sub 1].
De raad heeft vervolgens bij het herstelbesluit de gedeeltelijke herziening vastgesteld. Hierin is aan het perceel [locaties a] de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoerbedrijf 2" toegekend.
10.2. Aan het perceel van [appellante sub 1] is in het plan de bestemming "Bedrijf" en in de gedeeltelijke herziening de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoerbedrijf 2" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder m, van de regels behorende bij de gedeeltelijke herziening, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een goederenwegvervoerbedrijf b.o.>1000 m2 ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoerbedrijf 2".
10.3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Ingevolge het zesde lid staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
10.4. Ter zitting heeft [appellante sub 1] desgevraagd bevestigd dat met het herstelbesluit geheel is tegemoet gekomen aan haar beroep tegen het vaststellingsbesluit. Gelet hierop heeft [appellante sub 1] onvoldoende belang bij een beroep tegen het herstelbesluit en is in dit geval geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
Voorts is niet gebleken dat [appellante sub 1] in zoverre nog belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het vaststellingsbesluit. Het beroep dient, gelet hierop, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het beroep van [appellant sub 2] tegen het vaststellingsbesluit
11. [appellant sub 2] richt zich tegen de bestemming "Agrarisch" voor zijn perceel [locatie b]. Hij stelt dat zijn perceel reeds lange tijd niet agrarisch in gebruik is en betoogt dat de toegekende agrarische bestemming niet uitvoerbaar is. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat het perceeloppervlak te klein is voor een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf, zeker nu het oprichten van kassen niet is toegestaan. Ten onrechte acht de raad de bestemming "Agrarisch" noodzakelijk om de openheid van het landschap te kunnen behouden, terwijl ook andere bestemmingen zich met deze doelstelling verdragen en het daarmee tevens mogelijk is om de gronden te (laten) exploiteren. [appellant sub 2] wijst in dit verband op een bestemming die (opslag ten behoeve van) een hoveniersbedrijf, een tuincentrum, opslag in de openlucht, recreatief gebruik of volkstuinen toelaat. Tot slot betoogt hij dat de raad niet consequent heeft gehandeld door op grond van de feitelijke situatie alleen de mogelijkheid tot glastuinbouw te schrappen en de agrarische bestemming te behouden.
11.1. De raad stelt dat het perceel van [appellant sub 2] ligt binnen het gedeelte dat in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) is aangeduid als Rijksbufferzone. Op basis van deze aanduiding dient de openheid van het landschap behouden te blijven en zijn bestemmingen die verdere verstedelijking mogelijk maken niet toegestaan. De raad hanteert zelf ook als uitgangspunt om de openheid van het landschap te behouden en verwijst in dit kader naar het gemeentelijk beleid. Dit beleid is gericht op het beperken van gebieden waar nieuwe glastuinbouwbedrijven mogelijk worden gemaakt. Voor glastuinbouw zijn zowel provinciaal als gemeentelijk specifieke gebieden aangewezen, waar Lijnden niet onder valt. In het gemeentelijk beleid is voorts aangegeven dat agrarische functies die volgens de lijst van de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn ingeschaald in categorie 3 of hoger niet passend worden geacht binnen dit gebied. Uit luchtfoto’s blijkt volgens de raad dat het perceel agrarisch gebruikt wordt. Uitgaande van het geldende beleid en van de feitelijke situatie is daarom een agrarische bestemming toegekend. Hoewel ook andere bestemmingen mogelijk zijn die passen binnen de geldende beleidslijnen, acht de raad functies met een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking ongewenst gezien de ligging aan de Raasdorperweg. Om deze reden wordt een hoveniersbedrijf of tuincentrum niet toegestaan. Waar mogelijk wordt ingezet op recreatief mede- of ondergeschikt gebruik van het agrarisch landschap, zoals kleinschalig kamperen. Hiermee zijn de gebruiksmogelijkheden voor de gronden van [appellant sub 2] verruimd.
11.2. Aan het perceel van [appellant sub 2] is in het plan de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op het perceel is een bouwvlak van ongeveer 1.250 m2 opgenomen. Daarnaast is aan het gedeelte waarop zich een kas bevindt de aanduiding "opslag" toegekend. Dit gedeelte heeft een oppervlakte van ongeveer 920 m2.
Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder "stille opslag" verstaan het gebruik van, al dan niet agrarische, bedrijfsruimten ten behoeve van het voor langere tijd uitsluitend bewaren van goederen, zonder dat die opslag gepaard gaat met enige bedrijvigheid ter plaatse. De goederen mogen niet worden onderhouden, verpakt, bewerkt of verhandeld, zodat er ook geen noodzaak is dat er mensen ter plaatse aanwezig zijn. Het aantal verkeersbewegingen moet beperkt zijn.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. volwaardige agrarische bedrijfsactiviteiten met een, in hoofdzaak, grondgebonden bedrijfsvoering, met uitzondering van glastuinbouw, intensieve veehouderij en stoeterij;
[…]
i. ter plaatse van de aanduiding "opslag" is tevens stille opslag toegestaan;
[…]
met daaraan ondergeschikt:
m. aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
n. natuur- en landschapsbeheer;
o. extensief recreatief medegebruik;
p. kleinschalig kamperen;
q. bed & breakfast;
r. nevenactiviteiten in de vorm van educatie, zorg gerelateerde voorzieningen, verkoop van eigen of streekproducten en kinderopvang;
met daarbij behorend(e):
s. verhardingen;
t. paden;
u. groen;
v. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
w. nutsvoorzieningen.
11.3. In het voorheen geldende plan "Landelijk Gebied", vastgesteld door de raad op 24 november 1988 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 11 juli 1989, was aan het perceel grotendeels de bestemming "Agrarische Doeleinden III" toegekend.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften waren deze gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, alsmede kassen, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen.
Ingevolge het tweede lid werd tot gebruik van de gronden en opstallen strijdig met de bestemming in elk geval gerekend het opslaan van goederen, stoffen of materialen, waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is.
Aan de woning was de bestemming "Bebouwing voor agrarische doeleinden B" toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, waren deze gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken en gebouwen (waaronder kassen).
Ingevolge het tweede lid, onder a, mocht per agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd.
11.4. In het deskundigenbericht staat dat het perceel van [appellant sub 2] een oppervlakte van ruim 1,22 ha heeft en dat hierop een (bedrijfs)woning, een loods en een kas aanwezig zijn. Verder vermeldt het deskundigenbericht dat de gronden rond de bebouwing deels bestaan uit tuin en deels uit verharding en dat achter de bebouwing een weiland ligt. Volgens het deskundigenbericht is het perceel niet in gebruik voor een glastuinbouwbedrijf of andersoortig agrarisch bedrijf. De loods wordt gebruikt als berging bij de woning. Op het verharde terrein en in de kas vindt enige opslag plaats ten behoeve van het goederenwegvervoersbedrijf aan de overzijde van de weg.
11.5. Ter zitting heeft [appellant sub 2] toegelicht dat hij een bestemming wenst die opslag ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf mogelijk maakt, en indien dit niet mogelijk is, een bestemming die glastuinbouw toelaat, zoals onder het voorheen geldende plan was toegestaan.
De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad het gebruik van de gronden van het perceel van [appellant sub 2] voor glastuinbouw in het plan niet langer toegestaan. Overeenkomstig het gemeentelijke beleid zoals onder meer is neergelegd in het masterplan PrimAviera, heeft hij alleen de bestaande glastuinbouwbedrijven als zodanig bestemd en, wegens zijn uitgangspunt om de openheid van het landschap te behouden, aan het perceel van [appellant sub 2] een bestemming toegekend die verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe gebouwen voor onder meer glastuinbouw niet toelaat. De Afdeling acht dit niet onredelijk en betrekt daarbij dat [appellant sub 2] het gemeentelijk beleid niet heeft betwist. Voorts acht de Afdeling van belang dat op het perceel geen glastuinbouwbedrijf aanwezig is, zodat geen sprake is van bestaand gebruik dat met het plan niet langer als zodanig is bestemd. Ook is niet gebleken dat [appellant sub 2] concrete plannen heeft voor glastuinbouw op zijn perceel.
Voor zover [appellant sub 2] een bestemming wenst die functies als (opslag ten behoeve van) een hoveniersbedrijf, een tuincentrum, opslag in de openlucht of volkstuinen toelaat, overweegt de Afdeling dat weliswaar is gebleken van concrete plannen met betrekking tot deze functies, maar dat de raad deze plannen al eerder heeft afgewezen wegens de mogelijke verkeersaantrekkende werking. In de nota ‘Deltaplan Bereikbaarheid, vrijheid van bewegen’ (hierna: het Deltaplan), vastgesteld door de raad op 26 januari 2012, staat dat het beleid voor de Ringdijk is om de intensiteit van het verkeer terug te dringen. De Raasdorperweg ontsluit op de Ringdijk. Er dient volgens deze nota zeer terughoudend te worden omgegaan met het faciliteren van nieuwe verkeersaantrekkende functies en het bieden van groeiruimte aan bestaande functies die geen alternatieve ontsluitingswijze hebben. Ook dit beleid heeft [appellant sub 2] niet betwist.
De Afdeling stelt voorts vast dat het plan opslag in het algemeen toestaat binnen het gedeelte met de aanduiding "opslag". Hiermee is opslag binnen de bestaande kas mogelijk en heeft de raad het bestaande gebruik, anders dan onder het voorheen geldende plan, als zodanig bestemd. Opslag in de openlucht acht de raad ongewenst. Dit gebruik was onder het voorheen geldende plan evenmin toegestaan, zodat de raad met het bestaande illegale gebruik als opslag in de buitenlucht in redelijkheid geen rekening heeft hoeven houden. Voorts overweegt de Afdeling dat ondergeschikt recreatief gebruik op het gehele perceel is toegestaan. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat dit gebruik niet is toegestaan, mist zijn betoog daarom feitelijke grondslag.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. Hiertoe overweegt zij dat de planregels niet vereisen dat binnen de bestemming "Agrarisch" op ieder perceel een zelfstandig agrarisch bedrijf aanwezig is, zodat het perceel ook deel kan uitmaken van een agrarisch bedrijf dat ook elders activiteiten uitoefent. Voorts heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat op het perceel de toegestane nevenactiviteiten niet mogelijk zijn. Het betoog faalt.
12. [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het vaststellingsbesluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het vaststellingsbesluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 3] tegen het vaststellingsbesluit
14. [appellante sub 3] richt zich tegen de planregeling voor het achterste deel van haar perceel [locatie c], voor zover daaraan de bestemming "Agrarisch" is toegekend.
[appellante sub 3] wenst een bestemming die bebouwing van de gronden mogelijk maakt en betoogt dat de agrarische bestemming niet uitvoerbaar is, omdat het perceel te klein is voor een volwaardig agrarisch bedrijf. Ook ligt het perceel ingeklemd, is het slecht bereikbaar voor landbouwvoertuigen en wordt het omringd door percelen met een
niet-agrarische bestemming, waardoor uitbreiding door aankoop van aangrenzende percelen niet mogelijk is. Zij wijst in dit kader op het verslag van de raadsvergadering van 4 juli 2013, waarin het vaststellingsbesluit is genomen en waarin de raad volgens haar erkent dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
[appellante sub 3] betoogt verder dat de raad ten onrechte stelt dat de PRVS aan een uitbreiding van de bedrijfsmogelijkheden in de weg staat, aangezien de PRVS zowel een ontheffingsmogelijkheid bevat als een bepaling die het mogelijk maakt om de PRVS buiten toepassing te verklaren. Zij voert aan dat voor andere percelen in het verleden een geslaagd beroep op deze bepalingen is gedaan en betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of in haar geval eveneens gebruik kon worden gemaakt van deze bepalingen.
Voorts betoogt [appellante sub 3] dat het plan in zoverre geen ruimtelijke onderbouwing bevat, aangezien geen visie bestaat over hoe om te gaan met verstedelijkt landelijk gebied. Dit wordt volgens haar eveneens erkend door de raad in voornoemd verslag.
14.1. De raad stelt dat het perceel van [appellante sub 3] ligt binnen het gedeelte dat in de PRVS is aangeduid als Rijksbufferzone. Op basis van deze aanduiding dient de openheid van het landschap behouden te blijven en zijn bestemmingen die verdere verstedelijking mogelijk maken niet toegestaan. Gelet op de rijks- en provinciale beperkingen heeft de raad ervoor gekozen een conserverend plan vast te stellen. Uit luchtfoto’s is gebleken dat de gronden van het perceel van [appellante sub 3] overwegend voor agrarische doeleinden gebruikt worden, zodat de raad een agrarische bestemming passend acht. Om de gebruiksmogelijkheden te vergroten zijn verschillende activiteiten die wel in overeenstemming zijn met het beleid, zoals een bed&breakfast en kleinschalig kamperen, rechtstreeks mogelijk gemaakt. De raad heeft ondanks een aantal kritische kanttekeningen het plan vastgesteld, waarmee hij instemt met een agrarische bestemming voor het perceel van [appellante sub 3] .
Een aanvraag voor een vergunning voor het bouwen van een woning op het perceel van [appellante sub 3] is volgens de raad in het verleden geweigerd. Over een verzoek om een bedrijfsloods is negatief geadviseerd. In beide situaties werd niet voldaan aan de ontheffingscriteria van de PRVS. Zo was de beoogde bebouwing niet in overeenstemming met de provinciale planningsopgave, was geen sprake van een groot openbaar belang en waren nut en noodzaak van een verdere verstedelijking niet aangetoond. De raad heeft bewust gekozen voor een conserverende bestemming. Er zijn volgens de raad geen bijzondere omstandigheden waarom in dit geval van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, zodat hij geen aanleiding ziet om het college van burgemeester en wethouders te verzoeken om een aanvraag voor een ontheffing van de PRVS te doen.
14.2. Aan het achterste deel van het perceel [locatie c] is in het plan, voor zover relevant, de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "luchtvaartverkeerzone - lib" toegekend. Er is geen bouwvlak op het perceel opgenomen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, sub a, van de planregels, dienen agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.4, onder d, geldt met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken dat het gebruik van bedrijfsgebouwen en gronden voor bedrijfsdoeleinden anders dan agrarische bedrijfsdoeleinden en de op grond van artikel 3.1 toegestane andere activiteiten niet is toegestaan. Ingevolge artikel 27, lid 27.1, gelden voor zover de gronden met de aanduiding "luchtvaartverkeerzone - lib", zijn gelegen binnen de luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.1, zoals aangegeven in bijlage LIB 221, de beperkingen met betrekking tot gevoelige bestemmingen. In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zijn deze geclassificeerd als woningen, woonwagens, woonschepen, gebouwen met een gezondheidszorgfunctie en gebouwen met een onderwijsfunctie.
14.3. De gronden van [appellante sub 3] liggen binnen het beperkingengebied zoals vastgelegd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.
Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, van de Wet luchtvaart wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor een gebied dat is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
Ingevolge artikel 8.9, eerste lid, wordt bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, of 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet, het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
Ingevolge het derde lid van deze bepaling kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.
14.4. Het perceel van [appellante sub 3] ligt binnen het gebied dat op kaart 5, behorende bij de PRVS, is aangeduid als Rijksbufferzone.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de PRVS maakt een bestemmingsplan voor de gebieden die zijn aangeduid als Rijksbufferzones op kaart 5 en op de digitale verbeelding ervan verdere verstedelijking niet mogelijk in de vorm van nieuwe gebouwen voor:
a. wonen;
b. detailhandel, bedrijven, dienstverlening en kantoren […];
c. glastuinbouw of intensieve veeteelt;
d. complexen van recreatiewoningen;
e. grootschalige hotels;
f. bezoekersintensieve overdekte dagrecreatie en;
g. bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie.
Ingevolge artikel 34 kan het college van gedeputeerde staten op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening verlenen van artikel 5 tot en met artikel 33 van de PRVS voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. In voorkomende gevallen worden provinciale staten vooraf geïnformeerd over het voornemen van het college van gedeputeerde staten om ontheffing te verlenen.
14.5. In het deskundigenbericht staat dat het perceel van [appellante sub 3] een oppervlakte van ruim 1,8 ha heeft. Deze gronden bestaan voor het grootste deel uit weiland. Het deskundigenbericht vermeldt verder dat aan de Lijnderdijk sprake is van lintbebouwing, die voornamelijk bestaat uit burgerwoningen. Achter de lintbebouwing bevindt zich een open gebied met weilanden. Aan de noordkant wordt dit begrensd door bedrijfsbebouwing.
14.6. Vast staat dat de ligging van het perceel binnen het beperkingengebied van Schiphol in de weg staat aan het toestaan van nieuwe woonbebouwing. Nog daargelaten dat met artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart niet in een bestemmingsplan kan worden afgeweken van het bepaalde in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, zou het opnemen van dergelijke bouwmogelijkheden in strijd zijn met artikel 8.8 van de Wet luchtvaart. Uit de stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders in het verleden een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart heeft aangevraagd, maar dat deze is geweigerd. Het bezwaar tegen de weigering van deze verklaring is ongegrond verklaard. Voorts is woon- of bedrijfsbebouwing evenmin mogelijk wegens de ligging van de gronden binnen het gebied dat op kaart 5, behorende bij de PRVS, is aangeduid als Rijksbufferzone. Uit artikel 24, eerste lid, van de PRVS volgt dat een bestemmingsplan binnen deze gebieden niet mag voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in de vorm van nieuwe gebouwen voor onder andere wonen en bedrijven. Niet is gebleken dat sprake is van de uitzonderingssituaties die in het vijfde en zesde lid van artikel 24 worden vermeld. Het betoog faalt.
14.7. Voor zover [appellante sub 3] wijst op artikel 45 van de PRVS, dat zag op het buiten toepassing verklaren van bepalingen van de PRVS, overweegt de Afdeling dat deze bepaling in de ten tijde van het nemen van het vaststellingsbesluit geldende PRVS is vervallen.
Met betrekking tot de ontheffingsmogelijkheid van artikel 34 heeft de raad te kennen gegeven dat hij geen aanleiding heeft gezien om van deze mogelijkheid gebruik te maken, omdat hij bewust heeft gekozen voor een consoliderende bestemming voor de gronden achter de lintbebouwing aan de Lijnderdijk. De raad ziet geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dat uitgangspunt had moeten worden afgeweken. [appellante sub 3] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Ook is niet gebleken van concrete plannen in dit verband waardoor de raad anders had moeten besluiten of van omstandigheden als bedoeld in artikel 24, vijfde en zesde lid, van de PRVS op grond waarvan kan worden afgeweken van artikel 24, eerste lid. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om het college van burgemeester en wethouders te verzoeken om een aanvraag voor een ontheffing te doen. Het betoog faalt.
14.8. Voor zover [appellante sub 3] betoogt dat aan het plan in zoverre ten onrechte geen ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt, overweegt de Afdeling dat de ligging van nagenoeg het gehele plangebied binnen de Rijksbufferzone aan nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in de weg staat. De raad heeft om deze reden gekozen voor een conserverend plan en heeft daarbij aangesloten bij het gemeentelijk beleid, dat gericht is op behoud van de openheid van het landschap en op het zeer terughoudend omgaan met het faciliteren van nieuwe functies en het toestaan van uitbreiding van bestaande functies met een verkeersaantrekkende werking. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onvoldoende gemotiveerd is. Het betoog van [appellante sub 3] dat geen gemeentelijke visie bestaat omtrent verstedelijkt landelijk gebied, wat hiervan ook zij, maakt dat niet anders. Het betoog faalt.
14.9. Gelet op het voorgaande heeft de raad terecht niet in nieuwe bebouwingsmogelijkheden voorzien. Het standpunt van de raad om aan te sluiten bij het feitelijk gebruik als weiland en derhalve de bestemming "Agrarisch" toe te kennen acht de Afdeling, gelet op het conserverende uitgangspunt van het plan, niet onredelijk.
Hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze bestemming niet uitvoerbaar is. Haar betoog dat het perceel te klein is voor een volwaardig bedrijf, ingeklemd ligt en niet zelfstandig ontsloten is, kan niet slagen, nu de planregels niet vereisen dat binnen de bestemming "Agrarisch" op ieder perceel een zelfstandig agrarisch bedrijf aanwezig is zodat het perceel ook deel kan uitmaken van een agrarisch bedrijf dat ook elders activiteiten uitoefent. Voorts heeft [appellante sub 3] niet aannemelijk
gemaakt dat op het perceel de toegestane nevenactiviteiten niet mogelijk zijn. Het betoog faalt.
15. [appellante sub 3] betoogt voorts dat het plan in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat op haar perceel als enige in Haarlemmermeer-Noord geen uitbreiding van bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Zij voert aan dat tweedelijnsbebouwing wel is toegestaan op andere percelen met een toegangsweg naar de achterliggende percelen, zowel aan de Lijnderdijk als elders. [appellante sub 3] betoogt dat de raad zijn beleidsuitgangspunt dat hij tweedelijnsbebouwing niet gewenst acht niet consequent doorvoert en voert aan dat uit het voorgaande blijkt dat tweedelijnsbebouwing geen uitzondering is, zoals de wethouder stelt, maar een stelselmatig patroon betreft.
15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij tweedelijnsbebouwing ongewenst acht en dat de genoemde percelen om meerdere redenen niet vergelijkbaar zijn met het perceel van [appellante sub 3] .
15.2. Het deskundigenbericht vermeldt dat voor de percelen Lijnderdijk 180, 183, 223 en 270-274 en Raasdorperweg 73 onder het voorheen geldende bestemmingsplan wegens een andere bestemming ruimere bouwmogelijkheden golden dan voor het perceel van [appellante sub 3] . Verder vermeldt het deskundigenbericht dat voor het perceel Lijnderdijk 180 in 2003 een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en een bouwvergunning is verleend voor het uitbreiden van een woning met een zwembad en een garage. Op het perceel Lijnderdijk 183 is een bedrijf gevestigd dat in het voorliggende plan een bedrijfsbestemming heeft gekregen. Voor het perceel Lijnderdijk 223 is een bouwvergunning voor de realisatie van een (bedrijfs)woning verleend. Op dit perceel was bovendien van oudsher al agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Verder is voor het perceel Lijnderdijk 270-274 in 2006 een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO en een bouwvergunning verleend voor de realisatie van een horecagelegenheid en vier woningen. Het voorheen geldende plan stond voor dit perceel reeds een horecabedrijf toe. De bestaande bebouwing is gesloopt en hiervoor is nieuwe bebouwing in de plaats gekomen.
Het deskundigenbericht vermeldt dat voor de gronden tussen Lijnderdijk 211 en 216 in 2012 een bestemmingsplan is vastgesteld dat voorzag in de realisatie van een dubbel woonhuis. Evenals op het perceel van [appellante sub 3] was op deze gronden in het voorheen geldende plan geen bebouwing toegestaan, maar de toegelaten woningen zijn in dit geval geprojecteerd in het bebouwingslint van de Lijnderdijk, en niet daarachter als tweedelijnsbebouwing, zoals [appellante sub 3] wenst.
Voor de gronden tussen IJweg 152 en 170 te Zwanenburg geldt dat in 2006 een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO en een bouwvergunning is verleend voor de realisatie van vier woningen met garage. Deze gronden liggen buiten het plangebied, verder in de bebouwde kom van de kern Zwanenburg. Ook lagen deze percelen destijds gedeeltelijk binnen de rode contour van het streekplan en gold voor een gedeelte daarvan dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan als gevolg van een andere bestemming ruimere bouwmogelijkheden golden dan voor het perceel van [appellante sub 3] .
De locaties Akerdijk 150a en 171a en Zwanenburgerdijk 384 liggen niet binnen het plangebied en ook niet in landelijk gebied als bedoeld in de PRVS, maar in bebouwd gebied van de kernen Badhoevedorp en Zwanenburg.
15.3. Gelet op hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld geeft hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 3] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
16. [appellante sub 3] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het vaststellingsbesluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 3] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het vaststellingsbesluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
17. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
18. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Wat betreft Lijnden Vastgoed II en anderen en NOBA zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de [appellante sub 1] tegen het besluit van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lijnden" van de raad van de gemeente Haarlemmermeer niet-ontvankelijk;
II. draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen vier weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van de overwegingen 7.2 en 8 het daar omschreven gebrek te herstellen en de Afdeling en de andere betrokken partijen mededeling te doen van de handelingen ter herstel van het gebrek;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] tegen het besluit van 4 juli 2013 van de raad van de gemeente Haarlemmermeer tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lijnden" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlemmermeer tot vergoeding van bij de [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Haarlemmermeer aan de [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Den Broeder, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Den Broeder
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
533-667.