ECLI:NL:RVS:2015:103

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201401678/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 januari 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 22 december 2011 het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 van [appellant] herzien naar nihil. Dit besluit werd door de Belastingdienst/Toeslagen in een later besluit van 4 september 2012 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij alle kosten voor kinderopvang had gemaakt, wat leidde tot de herziening van het voorschot.

Tijdens de zitting op 28 november 2014 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en overwogen dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat hij de kosten voor kinderopvang had gemaakt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt kon stellen dat [appellant] niet had aangetoond dat hij alle kosten had betaald. De overgelegde kwitanties en verklaringen waren niet voldoende om zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag te onderbouwen.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.

Uitspraak

201401678/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2014 in zaak nr. 12/4972 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 aan [appellant] naar nihil herzien.
Bij besluit van 4 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 4 september 2012, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat [appellant] daadwerkelijk alle kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 heeft herzien en op nihil heeft gesteld. Daartoe voert hij aan dat uit de door hem overgelegde kwitanties, rekeningafschriften en de overeenkomst tussen hem en de gastouder blijkt dat hij alle kosten voor kinderopvang voor het jaar 2010 heeft voldaan. Voorts voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het op nihil stellen van het voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen niet proportioneel is.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 24 april 2013 in zaak nr. 201204110/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten is. Hieruit volgt dat het aan [appellant], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om een deugdelijke administratie van zijn betalingen aan de gastouder bij te houden.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang heeft betaald. [gastouder] stelt in zijn verklaring van 15 september 2011 maandelijks contant een bedrag van [appellant] te hebben ontvangen van in totaal € 1.837,00 over het jaar 2010. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit bedrag niet correspondeert met het totaalbedrag van de overgelegde kwitanties van € 1.920,00 en dat uit de overgelegde kwitanties bovendien niet blijkt dat, anders dan [gastouder] heeft verklaard, maandelijks werd betaald. Dat [gastouder] in zijn schriftelijke verklaring een vergissing zou hebben gemaakt en een onjuist bedrag heeft genoemd, wat daar ook van zij, komt voor risico en rekening van [appellant]. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde kwitanties niet blijkt voor welke werkzaamheden de betalingen zijn geweest.
Dat [appellant] kan aantonen dat hij een deel van de kosten van kinderopvang over 2010 wel heeft voldaan, maar het andere deel van de kosten niet omdat hij - naar hij stelt - te goeder trouw was, hij er niet van op de hoogte zou zijn dat hij op een later tijdstip diende aan te tonen een deel van de kosten te hebben gedragen en de Belastingdienst/Toeslagen niet onmiddellijk het voorschot zou hebben aangepast, wat daar ook van zij, betekent, anders dan hij betoogt, niet dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2010.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
85-705.