201406234/1/A2.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juni 2014 in zaken nrs. 14/348 en 14/902 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2012 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 25 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 24 oktober 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 25 december 2013 en 11 maart 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gelaten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in dit hoofdstuk en de op dit hoofdstuk rustende bepalingen onder gastouder de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens verstaan.
Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing, met dien verstande dat met de aanwezigheid van een partner geen rekening wordt gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap aanvangt of eindigt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens verstaan.
Ingevolge artikel 6, derde lid, kunnen bij regeling van de minister van Financiën in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Met de Uitvoeringsregeling Awir (hierna: de Uitvoeringsregeling) is uitvoering gegeven aan artikel 6, derde lid, van de Awir.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling wordt iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen voor de periode tot aan de datum van adreswijziging, bedoeld in artikel 2.20, derde lid, van de Wet basisregistratie personen.
Ingevolge artikel 2.20, derde lid, van de Wet basisregistratie personen wordt als datum van adreswijziging opgenomen:
a. de in de aangifte vermelde datum van adreswijziging, als tijdig aangifte is gedaan;
b. de dag waarop de aangifte is ontvangen, in de overige gevallen waarin de gegevens aan de aangifte van de betrokkene worden ontleend;
c. de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.
2. Aan de besluiten van 25 december 2013 en 11 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de gastouder volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde adres staat ingeschreven als de vraagouder, [appellante].
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 19 november 2014 aan [appellante] te kennen gegeven de kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2012 te zullen herzien, omdat uit onderzoek is gebleken dat de gastouder met ingang van 18 september 2014 volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven op een ander adres dan [appellante] en zij aannemelijk heeft gemaakt dat de gastouder in 2011 en 2012 ook woonachtig is geweest op het desbetreffende adres. Hoewel de gastouder de jaren 2011 en 2012 onjuist stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, heeft de dienst aanleiding gezien met toepassing van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling aan te nemen dat de gastouder ook in die jaren woonachtig is geweest op het desbetreffende adres. Dit betekende dat [appellante] aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2012. In de brief van 14 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat, nu de gastouder zich niet eerder dan op 18 september 2014 heeft ingeschreven op haar feitelijk woonadres in de gemeentelijke basisadministratie, de beroepen door de rechtbank terecht ongegrond zijn verklaard.
4. Nu de Belastingdienst/Toeslagen geheel aan het hoger beroep tegemoet is gekomen, heeft [appellante] geen belang meer bij de behandeling van haar hoger beroep. Dit zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De Afdeling zal beoordelen of de Belastingdienst/Toeslagen gehouden is de bij [appellante] opgekomen proceskosten te vergoeden. [appellante] stelt hierop aanspraak te hebben, omdat de Belastingdienst/Toeslagen heeft erkend dat de gastouder ten tijde van de opvang niet op haar adres was ingeschreven.
5.1. De gastouder heeft zich pas op 18 september 2014, nadat [appellante] hoger beroep had ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, laten inschrijven op het adres waar deze, naar niet meer in geschil is, ook woonachtig was ten tijde van de opvang. Nu eerst na die datum voor de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid bestond af te wijken van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, valt niet in te zien waarom de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] gemaakte proceskosten voor zijn rekening moet nemen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
362-735.